De grofschilder en zijn religieuze poppetjes
Een vergelijking tussen de aquarellen van Jan Frans Mardulyn en die van zijn imitator August Van den Eynde
door Hugo Verstrepen
Ook beschikbaar in PDF-formaat: http://www.mechelsehistorischetijdingen.be/artikels/PDF/12.pdf .
Inhoudsopgave
De vondst
Vader en zoon Van den Eynde
Jan Frans Mardulyn, voorouders en nakomelingen
De tekeningen van de kerkelijke klederdrachten [een vergelijking]
Bijlage I: Lijst van de tekeningen van kerkelijke figuren uit Stadsarchief Mechelen, DD (Geschied- en oudheidkundige bijdragen S II (VI) (Kerkelijke), nr. 1-3: kroniek Thijs in afschrift van den Eynde
Bijlage II: Lijst van de 76 tekeningen (met fotonummer in de Beeldbank) in Stadsarchief Mechelen, Iconografie, band 8372: Malines. Costumes Religieux [band met ingekleurde tekeningen, toegeschreven aan Jan Frans Mardulyn, (1751-1843)]
Eindnoten
We schreven reeds eerder1 over de tekeningen van August Van den Eynde (1822-1861) die we terugvonden in het afschrift dat hij maakte van de kroniek van pastoor Thys2. Buiten een hoop al dan niet gewassen pentekeningen, troffen we in die drie delen ook 28 aquarellen aan van paters en broeders, nonnen, zusters en begijnen in de kleding die ze drogen op het einde van het Oud Regime. Onze kunstenaar werd eerst geboren toen Napoleon reeds dood was, dus hij heeft dat niet meer zelf gezien. Het Mechelse stadsarchief bewaart echter een band met ingekleurde tekeningen, toegeschreven aan Jan Frans Mardulyn (1751-1843) en getiteld Malines. Costumes Religieux3. Een eenvoudige vergelijking maakt snel duidelijk dat dit zijn “bron” moet geweest zijn, al is het verhaal nog iets complexer. Een extra bewijs zien we in een pentekening van August Van den Eynde in een andere verzameling4, waar hij voor een poort van het Klein Begijnhof – zoals 't in 1700 zou geweest zijn – een begijntje tekent met groentemand en gevogelte, die duidelijk een spiegelbeeld is van de rechtse figuur op nr. 595 van Mardulyns verzameling.
Stadsarchief Mechelen, Iconografie, band 8372, nr. 59: Beggynen van 't Kleyn-hof.
Detail van een pentekening door Aug. Van den Eynde, met een begijn in gesprek voor de poort van 't Klein Begijnhof.
Stadsarchief Mechelen, Iconografie, Verzameling Van den Eynde, reeks D, nr. 16: August van den Eynde, Klein Begijnhof Mechelen 1700.
naar boven
Vader en zoon van den Eynde
August Jozef Antoon Van den Eynde was de zoon van Arnold Frans (1793-1885) die op 11 maart 1793 gedoopt werd in de Sint-Pietersparochie, getuige de akte van onderpastoor Stalins6. Toen hij op 12 januari 1885 overleed, was hij dus reeds bijna 92 jaar oud. In zijn overlijdensakte staat dan ook aangegeven dat hij “zonder beroep” was7. Hij was naar de Mechelse Academie voor Beeldende Kunsten geweest en hoewel hij later conciërge van het Gerechtshof werd, staat hij in diverse bronnen vermeld als kunstschilder8.
Zijn zoon Augustinus Josephus Antonius werd op 8 oktober 1822 geboren9. Hij zou ook kunstschilder worden en lid van het Institut des Beaux-Arts10. Op 20 maart 1861, halverwege tussen zijn 38ste en 39ste verjaardag, overleed hij reeds. Zijn overlijdensakte is interessant: “que le vingt de ce mois, à onze heures du soir, est décédé au domicile de son père à Malines, Augustin-Joseph-Antoine Van den Eynde, artiste peintre, né à Malines le huit Octobre mil huit cent vingt-deux, y domicilié rue de l'empereur n° 22, Célibataire, fils d'Arnould François Van den den Eynde, artiste peintre, âgé de soixante huit ans, né et domicilié à Malines, et d'Anne Marie Roevens, née et décédeé à Malines.”
Het overlijden werd aangegeven door “Joseph-Désiré Coninckx, artiste peintre, âgé de quarante deux ans et Louis-Jean Marlow, employé, âgé de vingtquatre ans, (...)”11. Die Joseph Désiré Coninckx (1817-1890) was ook schilder te Mechelen; het stadsmuseum bewaart nog een portret van hem en een van zijn vrouw. Hij werd op 7 augustus 1817 geboren te Mechelen, als zoon van Corneille en Marie Anne Elisabeth Van der Meulen12. In zijn overlijdensakte lezen we: “Jozef Desiderius Coninckx (…); kunstschilder en teekenleraar, (…), echtgenoot van Maria Theresia Josepha Tambuyser. (…) op de verklaring van Hyacinthe Coninckx, leeraar van teekenkunde, oud vier en twintig jaren zoon van den overledenen en van Jan Baptist De Bie, beambte, oud zes en zestig jaren, schoonbroer van den overledenen, (...)” 13. Hij was dus de vader van Hyacinthe, die pionier en secretaris zou worden van de Cercle Archéologique, Littéraire et Artistique de Malines. Hyacinthe's moeder was een dochter van de Mechelse beeldhouwer Pieter Jan Tambuyser14. Het was een klein wereldje.
Vader en zoon Van den Eynde waren dus zogezegd “kunstschilders”, al zijn ze ons eerder bekend gebleven als tekenaars en waterverfschilders. De rest van hun verhaal staat beschreven in de inleiding van Mechelen volgens Van den Eynde en zijn architectuurgezichten (met nadruk op “de dorpsgezichten, om en rond Antwerpen”) van August, bewaard in het Prentenkabinet van de Albertina en het Mechelse Stadsarchief, werden bestudeerd – inclusief biografie – door E. Oomen15, dus gaan we er hier niet verder meer op in.16
Portret van August Van den Eynde, afgedrukt tegenover het titelblad van Melckebeke (Guillielmus Judocus Joannes, Van), Levensschets van August-Jozef-Antoon Van den Eynde, kunstteekenaar, Mechelen, 1862 (zie ook los ex. in Stadsarchief Mechelen, Iconografie, POR. 340).
naar boven
Van Mardulyn en zijn familie is minder bekend. Over Jan Frans wist
kroniekschrijver F. Schellens (1809-1855) te benadrukken (zoals
reeds aangehaald in 1894 door archivaris V. Hermans17):
“Het is aan hem (zegt Schellens, XIe
deel, fol. 155 zijner kronijk) dat men alle verpligting moet;
want zonder hem zoude men berooft zyn van vele schoone oude
monumenten van onze stad, die hy altyd gemaekt heeft van zyne
jongste daegen voor een stuk brood.”18
Negen jaar later schreef kan. Willem Van Caster in zijn artikel over
de Beyaerd (het
oud stadhuis, nu Postkantoor): “Divers
aquarellistes et dessinateurs ont reproduit des vues de Malines
et de ses principaux monuments. On connaît Mardulyn, De Noter,
van den Eynde et d'autres. (...)”19;
en wat verder: “Mardulyn
n'était pas aquarelliste, mais ses lavis sont vrais. Leur
auteur est fidèle. Il n'ajoute rien, ni ne retranche rien. On
peut cependant lui reprocher assez d'incorrection dans le dessin.
Mardulyn n'avait pas le compas « dans l'œil ». Ses
portes et ses fenêtres sont trop étroites ou trop
larges, trop hautes ou trop basses; mais elles sont à la place
qu'elles occupaient dans le bâtiment.”20
Het stadsarchief bezit van hem
“Honderd negentien met oostindischen inkt gewasschen
tekeningen”21.
Die worden althans vermeld als zijnde “door Jan-Frans
Mardulyn”. Dezelfde inventaris maakt ook melding van
een album met “Zestig gekleurde teekeningen,
verbeeldende de kleederdragten der mannen- en vrouwenkloosters alhier
op het einde der voorgaande eeuw, en enige andere”22.
Hier werd dus geen kunstenaar bij vermeld, maar tegenwoordig
wordt bij dit album Malines. Costumes Religieux
(een band met in totaal 76
aquarellen en gewassen pentekeningen) vermeld
dat ze toegeschreven worden aan J. F. Mardulyn. Er zijn natuurlijk
ook niet veel andere kandidaten, want hij was de enige
tekenaar/aquarellist die het Oud Regime nog actief meegemaakt
had.
We hebben nu wel enkele opsommingen en beoordelingen van zijn werk
gekregen, maar de hamvraag blijft: wie en wat was die man nu
eigenlijk? Noch de Bonheidense burgemeester (1874-'79) E. Neeffs
noch de Gentse zenuwarts en kunsthistorica J. Gabriëls vonden
het nodig hem te vernoemen in de klassieke naslagwerken.23
Ook H. Vlieghe vermeldde slechts de topografische schilderijen en
aquarellen van Jan-Baptist de Noter in het recentere overzichtswerk
van de uitgeverij Lannoo.24
A. von Wurzbach ging in zijn Niederländisches
Künstlerlexicon – nochtans zowel de Zuidelijke als de
Noordelijke Nederlanden behandelend – van Nicolaas Marcus
naar Hendrik Marée, geen plaats inruimend voor een Mard(...).25
Het grote naslagwerk van Bénézit gaat van Mardefelt
naar Mare.26
In het kleinere werk van Wilenski, nochtans dan weer uitsluitend
aan de Vlaamse schilders gewijd, werd hij daar al zeker niet bij
gerekend.27
Bij gebrek aan andere archiefstukken en
litteratuur, zal een klein genealogisch onderzoek ons wat
wijzer moeten zien te maken.
Laat ons beginnen bij zijn ouders: Joannes Mardulaen en Teresia
Gommaerts28
trouwden op 03/02/1743 in de kerk van O.L.Vrouw-over-de-Dijle, met
Joannes Gommaerts en Isabella Gommaerts als getuigen.29
Het echtpaar kreeg zes kinderen, alle in Sint-Romboutskerk
gedoopt: Joannes Baptista (° en D 01/03/1745)30,
een naamloos kind (thuis gedoopt en op 13/02/1747 als arm kind
begraven)31,
Isabella (D 22/09/1748)32,
Catharina (D 12/11/1750)33,
onze Joannes Franciscus (D 13/10/1751, met als doopgetuigen
Franciscus Vrecken en Joanna Theresia Geens)34
en Joannes Egidius (D 08/03/1754)35.
Jan Baptist, zijn oudste broer, kwam in 1790 al te overlijden en
werd als “klein lijk” begraven.36
Hun moeder werd op 05/05/1773 als klein lijk begraven in
Sint-Romboutskerk (Joanna Theresia Gommaers, echtgenote van
Joannes Mardulijn, woonachtig in de Sint-Katelijnestraat).37
Hun vader Jean Mardolens overleed eerst te Mechelen op
17/04/1800 als weduwnaar en uit deze akte blijkt niet alleen dat
hij pruikenmaker was, maar we vernemen hier ook eindelijk de afkomst
van de familie: hij was in Mechelen geboren, maar zijn eigen vader
Jan kwam uit Hasselt (hier in de Franse Tijd opgegeven als uit de
gemeente en het kanton Hasselt, in het Nedermaasdepartement);
zijn moeder was Marie Francoise Bassé. Het overlijden
(op 82-jarige leeftijd zogezegd, al was dat maar “bijna”)
werd aangegeven door zijn 52-jarige (ook bijna toch) dochter
Isabella (kruidenierster) en zijn schoondochter Anna Catherine Groodts (arbeidster; d.i. Anna Catharina
Godts, die op 03/11/1770 getrouwd was met Jan Baptist38).39
We kunnen dus nog iets verder terug in de tijd. Jan Frans zijn vader
is dus de Joannes die op 19/06/1718 in de Sint-Katelijnekerk
gedoopt werd als zoon van Joannes Mardolenz en Maria Francisca
Bassé.40
Die hun huwelijk vonden we niet meer terug (alleen een verdere
afstamming van moeder, waardoor we het huwelijk toch in de Mechelse
Sint-Katelijneparochie verwacht hadden41),
maar ze hadden nog meer kinderen: die Joannes had een oudere broer
Joannes Ludovicus Mardolens (alleen bij Joannes met een “z”
achteraan geschreven), gedoopt op 08/12/171642,
een jongere broer Cornelius (gedoopt 27/04/1722)43
en nog een jongere zuster Catharina, gedoopt op 19/05/172744.
Drie dagen later werd dat meisje echter al begraven.45
Een Maria Basse, vermoedelijk deze moeder, overleed op 11/02/1729 in
't O.L.V.-Gasthuis.46
Een Joannes Mordeleijn47
stierf op 08/03/1748 in het O.L.V.-Gasthuis, wat mogelijk haar
weduwnaar was.48
Gelukkig gaf de overlijdensakte van Jan Frans zijn vader ons
zekerheid, want twee jaar na het huwelijk van Jan Frans zijn ouders
is er nog een andere getrouwd met een gelijkaardige naam:
Joannes Mardolijn huwde Joanna Catharina Makin op 18/07/1745 in
Sint-Romboutskerk.49
Op 20/05/1747 werd hun zoon Jacobus gedoopt.50
Ook kijkend naar getuigen en doopheffers bij dit andere gezin,
lijkt dit idd. niet de zoon van het koppel Mardolens-Bassé
geweest te zijn. Moesten we nu bovenvermelde Joannes Ludovicus of
Cornelius (de overblijvende kinderen van het koppel Mardolens-Bassé)
als peters kunnen terugvinden
bij de kinderen van Jan Frans, maar zoveel geluk hadden we niet:
slechts een Isabella Basse was meter van Isabella, dochter van Jan
Frans in 1748. Die
Isabella Basse stierf op 08/04/1784 als
echtgenote van
Joannes Ægidius Besaen.51
Haar echtgenoot was in 1754 peter van Joannes Egidius, zoon
van Jan Frans. Die echtgenoot Joannes Besaen, ook
geboren in
Sint-Katelijneparochie,
stierf op 12/03/1785 als
weduwnaar van Isabelle
Basten (sic) en werd daar begraven
op de 14de.52
Zeker verwanten dus,
maar het grootouderschap is uitsluitend
bewezen door bovenvermelde overlijdensakte uit 1800.
Onze Jan Frans trouwde dan zelf – al 30 jaar oud – op
22/01/1782 met Maria Catharina Suetens (uit Blankenberge
afkomstig, al was ze van Mechelse ouders53;
de volkstellingen geven haar op als één tot drie
jaar minder in Mechelen wonend dan ze oud was), toen nog maar 20 jaar
en 5 maanden oud.54
Ze kregen tien kinderen. Het moet op de huwelijksnacht al prijs
geweest zijn, want 8 maanden en 21 dagen later (13/10/1782) werd
Joannes Baptista geboren om 9 uur 's avonds en 's anderendaags
gedoopt.55
Zoals zo dikwijls bij een eerste kind, werd dit jongetje maar zeven
maanden oud.56
Amper een jaar en 4,5 maanden na het eerste, was het volgende er
al: Maria Anna, geboren op 27/02/1784 om 11 uur 's avonds en 's
anderendaags gedoopt.57
Joannes Baptista Clemens, geboren op 25/07/1786 om 2 uur 's nachts en
dezelfde dag gedoopt, had moeder een jaar langer “rust”
gegund.58
Op 11/10/1788 werd Franciscus Adrianus om 5 uur 's morgens geboren en
dezelfde dag gedoopt.59
Typerend voor de geringe stand van de familie was dat meter Anna
Catharina Groodts (voornoemde echtgenote van Jans
Frans zijn oudere broer Jan Baptist) analfabete was (declarat
susceptrix se scribere non posse. (…) hic est X
character susceptricis.). Op 31/12/1790, om halfeen 's nachts,
werd Maria Joanna geboren en dezelfde dag gedoopt.60
Een aankondiging van een notariële verkoop leert ons dat hij in
die periode (eind maart 1791) in de Sint-Katelijnestraat woonde,
in het huis “den H. Geest”, tussen “het
klyn Amsterdam” en
“het vliegende Peerd”.61
Traditioneel woonden veel kunstenaars in de Sint-Katelijnestraat en
deze huizen kunnen we heel goed situeren. Rechts hadden we idd.
Klein Amsterdam (een naam of gevel die volgens Reydams nog
maar uit 1782 dateerde) en links het Vliegende Paard,
al in 1647 vermeld. Links
daarvan staat nog steeds De Korenbloem,
één van onze twee resterende gevels met een
zichtbare houtconstructie en welke gevel in 1684 ontworpen werd door
Lucas Fayd'herbe voor dit huis dat nog van zijn oom Antoon geweest
was.62
Nog interessanter is dat Mardulyn in de H. Geest (nr. 24) misschien
geïnspireerd werd door de geest van Lucas, want die was
daar geboren op 20/01/1617 (of toch die dag gedoopt), als zoon van Henrick Fiderbe en Cornelia Franchois (zuster van Lucas
Franchois de Oude) en later woonde zijn moeder er nog
met haar tweede echtgenoot, Maximiliaan Labbé.63
Om halftien in de voormiddag van 12/12/1792 kwam Henricus
ter wereld en werd dezelfde dag gedoopt.64
Nummer zeven – tevens de laatste die nog in de
parochieregisters staat – was Joannes Adrianus, die op
15/06/1795 om 12 uur 's nachts geboren werd en diezelfde dag
gedoopt.65
Toen de Fransen hier in het voorjaar van 1796 hun eerste volkstelling
hielden, woonde het gezin (François Mardulain en Marie
Catherine Suetens, met vier kinderen onder de 12 jaar en een
ingelegerde soldaat) nog altijd in de Sint-Katelijnestraat op
nr. 64 en vader was “peintre”.66
Ook na de inval van de Fransen bleven de kinderen met frisse
regelmaat komen, want we vonden er nog drie terug in de
geboorteregisters van de Burgerlijke Stand, waarbij vader
steevast als “peintre” opgegeven staat. Marie
Catherine werd geboren om 7 uur 's avonds op 08/11/1797; ze
woonden toen al in de Varkensstraat.67
Op 11/12/1800, een half uur na middernacht, werd Antoine
François geboren en de 12de aangegeven; toen waren ze
alweer verhuisd, want ze blijken nu in de Bogaardstraat (= Oude Beggaardenstraat) te wonen.68
De laatste in het rijtje (vader was er al 52 en moeder 43) was Jaques
Benoit Joseph, geboren om kwart voor zes in de namiddag van
22/08/1803; ze woonden toen nog altijd in de Bogaardstraat.69
Dat meldt ons de volkstelling van 1803 ook: Francois Madelijn
(“peintre”) en Marie Catherine Suetens woonden in
de Bogaertstraat 30, met vijf kinderen
onder de 12 jaar plus Marianne, die al 18 jaar was (eigenlijk 19 of
bijna) en opgegeven staat als “dentellière”
(kantwerkster).70
De volkstelling van 1804 spreekt van “peintre”
Francois Mardulier71
en Marie Cath. Suetens, met vier jongens en twee meisjes onder de 12
jaar jaar plus de 21-jarige72
“dentellière” Marie Anne, wonend in de
Bogaerdstraat op nr. 31.73
Opmerkelijk is dat hij in de volkstellingen dus François
genoemd werd i.p.v. Jean François en dat blijft
(meestal) zo!
Aan de hand van de volkstellingen kunnen we het gezin nog blijven
volgen. In 1808 woonde “peintre” Francois Mardelin
met zijn vrouw Marie Cath. Suetens nog steeds in de Bogaert straet
31, samen met zijn 16-jarige zoon Henrij (ook al “peintre”),
zijn dochters Marie Anne (24 j.) en Marie Jeanne (18 j.), beiden
kantwerksters en nog vier jongens en één meisje onder
de 15 jaar.74
In 1813 zien we bijna dezelfde situatie op hetzelfde adres, al zijn
er blijkbaar weer enkele kinderen meer van huis: met nog twee
kinderen onder de 15 jaar woont François Madelijn er met zijn
vrouw, zijn nu al 22-jarige Henrij (“peintre net als
zijn vader”) en de twee celibataire kantwerksters Marie
Anne en Marie Jeanne.75
Het jaar daarop vinden we François Mardulijn nog steeds op
hetzelfde adres met zijn vrouw, met bij de Observations
de interessante opmerking dat hij als “peintre”
(opgegeven als beroep) maar “Très
mediocre” was (wie heeft dat verteld aan de
ambtenaar van dienst?). Ook zijn zoon Henrij woonde nog thuis, net
als zijn dochters Marianne (31 j.) en Catharine (17 j.) en zijn
14-jarige zoon (als dochter opgegeven) Antoine François;
de 21-jarige kantwerkster Catherine Gelas76
woonde blijkbaar ook bij het gezin in.77
De laatste volkstelling die hem opgeeft als huurder
(“locataire”) op dat adres was die van 1818; zijn
beroep was slechts “garçon
peintre” (wat niet betekent dat hij op [nu] meer dan
pensioengerechtigde leeftijd nog niet volleerd was als huisschilder,
maar wel dat hij blijkbaar in dienst van een ander was) en hij woonde
er met zijn vrouw, zijn dochters Marianne en Catherine en naast zijn
zoons Henri en Ant. François werd nu ook de 14-jarige
zoon Joseph Benoit vermeld.78
Drie jaar later woonden ze op nr. 108 van de Antwerpsche straet,
die nu Sint-Katelijnestraat heet. Onze Franciscus
Madelijn, nu
al een schilder van 71, was daar, net
als Maria Willems (weduwe van Franciscus Poels) met haar twee
dochters, slechts
“onderhuerder”
van schrijnwerkersgast
Petrus Wijnans met vrouw en vier
kinderen. En
dat terwijl ook nog zijn vrouw en zijn dochter Catherina
(23-jarige kantwerkster) deel uitmaakten van het gezin van onze
schilder, maar dat waren er toch al veel minder dan voorheen.79
We
raken nu eventjes het spoor kwijt, want ten tijde van de volkstelling
van 1825 woonde
weduwe Poels
daar nog in
de Sint-Katelijnestraat,
maar “Madelijn” niet meer! Het
deel met de Varkensstraat (cfr.
infra) erin
is blijkbaar niet aanwezig op 't Stadsarchief
Mechelen en
we konden geen
personen met de
naam
Mardulijn of enige
variant
ervan
vinden in 1825, ook de
naam van zijn
vrouw niet.80
In
1829 blijkt onze 79-jarige huisschilder dan met zijn vrouw,
zijn ongetrouwde dochter Catharina van 32 (kantwerkster)
en die
haar
5-jarige zoon
Joannes
als
onderhuurder81
te wonen
op nr. 663 in de Varkensstraat.82
Die
Joannes
was een op
18/04/1824 geboren onwettig
kind van zijn
dochter (aangegeven
door de vroedvrouw als zijnde een kind van “Maria
Catharina Mardulijn, kantwerkster,
oud zes en twintig jaeren, gebooren
te Mechelen”)
en
een onbekende vader.83
Maria
Catharina trouwde later met Michel Joseph Van Dormael84
en overleed te Mechelen
als weduwe zonder beroep op 28/04/1868, wonend boulevard
Egmond
(Graaf
van Egmontstraat)
2.85
Haar
zoon, brigadier bij het 4de regiment artillerie, was
op
31-jarige leeftijd al
overleden
op 02/01/1856 in het Militair Hospitaal te
Antwerpen.86
Maria Catharina Suetens, echtgenote van Jan Frans Mardulyn, overleed
al op haar 71ste, op 25/04/1832: “In het jaer achttien
hondert twee en dertig, den zes en twintigsten April ten half elf des
voormiddags, zijn voor ons Philippus de Pauw, schepen, officier van
den borgerlijken stand der stad Mechelen, provincie Antwerpen
verschenen, Joannes Franciscus Mardulijn, oud tachentig jaeren,
gebóoren te Mechelen, aldaer woonende wijk D N° 327 in de
Korte Ridders Straet, egt-genóot van de overledene, en
Antonius-Franciscus Mardulijn, oud een en dertig jaeren, zóon
van de overledene, woonende in déeze stad, beyde
grof-schilders, welke comparanten ons hebben verklaert
dat gisteren ten half vier ueren des morgens ten huyze van haeren man
overleden is, Maria-Catharina Suetens, huyshoudster, oud een en
zeventig jaeren, gebóoren te Blankenberg, provincie
West-Vlaenderen, egt-genóote van den voornoemden
Joannes-Franciscus Mardulijn, dogter van Petrus Suetens, alhier
gebooren en overleden, en van Maria Smets, gebooren te Mechelen en te
Blankenberg voormeld overleden. Naer voorleezing van den
tegenwoordigen akt aen de comparanten, hebben zij den zelven met
ons geteekend. Gedaen te Mechelen, den dag, maend en jaer als
boven.”87
Ook zijn zoon was dus grofschilder!
Elf jaar later, als hij dus al acht jaar weduwnaar is, blijkt Jean
François Mardulijn op nr. 611 in de Bruul te
wonen, wat het “ Hospice
des Vieillards”
(in
de gewezen
proostdij van
Leliëndaal)
was.
Hij was er immers al 89, weduwnaar dus van Anne (sic!) Cath. Suenens
en volgens de ambtenaar maar een “Barbouilleur”
(wat
'kladder,
klieder, broddelaar, knoeier, …'
betekent, een term voor een schilder
of schrijver met weinig talent).88
Zijn
dochter Catherine
(toen
al een kantwerkster
van 43) was
toen dus nog niet getrouwd met Michel
Joseph Van Dormael, maar
woonde met haar zoon Jean,
toen 16-jarige “ouvrier
relieur”
(boekbinder)
– plus
als
derde
van haar gezin de 89-jarige Barbe Michiel, weduwe van Jacques Lemmens en “pensionnaire
aveugle du bureau de Bienfaisance”
– in als onderhuurder bij het toch al zeskoppige
gezin van huurder Jean Baptiste Brans, een in
Viersel geboren “jardinier”,
op
de
Lange
Hayrgracht
497.89
Er zijn uiteraard nog latere volkstellingen, maar die zijn voor ons
niet meer relevant, want Jans Frans stierf – 91 jaar 3 maanden
en 20 dagen oud, niet slecht voor een arme mens in die tijd –
op 02/02/1843 in het Oude Mannenhuis in de Bruul, zoals we kunnen
lezen in de overlijdensakte: “aujourd'hui
[L'an
mil huit cent quarante trois, le deux du mois de fevrier
= 02/02/1843] à
neuf heures du matin est décèdé
au dit hospice des Vieillards Section D N° 611, rue du brul à
Malines, Jean François
Mardulijn,
cidevant peintre décorateur, né à Malines
le treize octobre mil sept cent cinquante et un, y domicilié
et entretenu au dit établissement, veuf
de Marie Catherine Suetens, née et décèdée
à Malines, fils de Jean Mardulijn et de Thérèse
Gommaerts, tous deux décèdés.”90
Zijn ongehuwd gebleven zuster Isabella was trouwens ook in dergelijke
omstandigheden overleden, maar dan uiteraard in 't Oude Vrouwenhuis91
en al op 15/11/1828.92
Zoals we hierboven archivaris Hermans reeds lieten citeren (en
wie heeft er later ooit nog meer geschreven dan de hier opgegeven
geboorte- en sterfdatum?), kreeg zijn overlijden een notitie in de
kroniek93
van lakenhandelaar Frans Schellens (° Mechelen 25/02/1809 –
† Mechelen 10/04/1855), die voor het eerste stuk duidelijk
de overlijdensakte heeft kunnen inzien: “Februarij
1843. / Den 2 sterft in het oud mannen huys Jean Francois Mardulyn
geboren te Mechelen den 13 October 1751 weduwnaer van
Maria Catharina Suetens zoon van Joannes en van
Theresia Gommaerts. Het is aen dezen ouden man dat men alle
verpligting moet want zonder hem zoude men berooft zijn van vele
schoone aude monumenten van onze stad die hij altijd gemaekt heeft van zijne jongste daegen voor een stuk brood.'”94
't Is een wat gammele tekst, want de man had uiteraard geen
monumenten gemaakt, maar pentekeningen ervan. In de
inhoudstafel staat wel: “Mardulyn schilder sterft
. . . 155.”
Het is duidelijk
waarom we hem niet in het Leerjongensboek van de Sint-Lucasgilde95
konden terugvinden en waarom er weinig aandacht besteed geworden is
aan zijn persoon, hoezeer zijn tekeningen nu ook geapprecieerd worden
omwille van hun informatief karakter: hij was “maar”
een grofschilder, onopgeleid als kunstenaar en werkend voor een
aalmoes. Het vak zat echt in de familie, want de hele
negentiende eeuw vonden we zo nog allerlei vermeldingen terug.
Het is geen oude Mechelse naam, maar zijn grootvader blijkt dan ook uit Limburg
te zijn gekomen. We vinden ze niet terug in de Poortersboeken96,
maar het poorterschap
kopen was in de achttiende
eeuw ook
niet
meer zo belangrijk. In
de akten van de Weeskamer97
komt de naam ook eerst in
de late achttiende
en begin negentiende eeuw voor en daar zijn we allemaal niet
meer op ingegaan, want dat zijn details voor genealogen98.
Was het zijn zoon Antonius Franciscus – vermeld als Antonin
– die het in 1842 tentoon gesteld schilderij “Clair
de lune” gemaakt had?99
Deze overleed op 11/04/1850, om halftien 's avonds en was “peintre
en batimens”, een overlijden dat aangegeven werd door een
bakker en door zijn 58-jarige broer Henri Mardulijn, ook “peintre
en batiments” en onze Jans Frans zijn zesde kind.100
Een Antonin, denkelijk deze Antonius Franciscus, tekende de
kerk van Hever in 1845 (eerder een schets), maar er is nog een andere
tekening
daarvan,
een iets betere,
die aan zijn
vader
Jan Frans toegeschreven
wordt.
Antonin
Mardulyn, tekening van de kerk van Hever in 1845.
Jan
Frans Mardulyn, tekening van de kerk van Hever 19de eeuw
Die Antonius Franciscus kreeg een zoon Antonius, geboren op
03/08/1826101
als zoon van “schilder” Antonius Franciscus, toen
26 jaar, wat betekent dat die idd. het negende kind van onze Jan
Frans was. Die kleinzoon (van Jan Frans) Antonius overleed op
10/05/1876, nog als “peintre” opgegeven.102
Antonius had op 13/02/1851 een zoon Marie Joseph Henri gekregen (zoon
van Antoine Mardulijn, “peintre décorateur”)103,
maar een jaar later, op 20/02/1852, overleed dat jongetje reeds
(“fils d'Antoine Mardulijn, peintre ens batiments”).104
In de “Liste des Membres du Congrès de Malines 1897”
staat een “Mardulyn, Jean, peintre-décorateur,
grand' pont, Malines.”105
Die 'huisschilder' was allicht de toen 45-jarige (° 22/05/1852
als Jean François Marie) zoon van Antoine, bij die geboorte
ook opgegeven als “peintre décorateur”.106
Een andere Jean vonden we toch
zo direct niet terug voor die periode, dus zou het hier gaan om
een achterkleinzoon van onze Jan Frans. Deze
Jean François
Marie Mardulyn, peintre,
trouwde op 27/11/1876 te Mechelen met Marie Clémence Josine De
Coster.107
Dat het meer was dan een
huisschilder, kan men zien bij zijn achterkleinkinderen (Harry
en André Mardulyn
met hun
zuster),
die nog een zelfportret van de man bewaren,
plus eentje van diens echtgenote.
Zelfportret
van Jan Frans Maria Mardulyn.
Portret
door
Jan Frans Maria Mardulyn
van zijn vrouw Maria Clementia Josina De Coster.
Jean
was trouwens ook lid van het Willemsfonds (dat de Nederlandse taal-
en letterkunde aanmoedigde) en dat in de jaren dat dit zich met
gewetensvrijheid was gaan identificeren en zich onttrokken had
aan de sociale en morele controle die de kerk uitoefende op alle
Vlaamse cultuuruitingen. We
hebben niet alle lijsten nagekeken, maar we vinden hem bijv. vermeld
in de Naamlijst
der inschrijvers in 1874
als Mardulijn
J., schilder
(een duidelijk onderscheid met iemand als Willem Geets die er
ook in staat, maar dan als Geets
W., kunstschilder).108
De Naamlijst
der inschrijvers in 1876
(de Mechelse afdeling is op die paar jaar tijd van 64 naar 296 leden
gegroeid) geeft ook zijn vader Mardulijn
Ant., schilder
op, naast Mardulijn
J., id.109
Weer twee jaar later geeft de Naamlijst
der inschrijvers in 1878
(de afdeling telt nu al 335 leden) hem weer alleen op: Mardulijn
J., schilder
(zijn vader was immers op 0/05/1876 overleden).110
Hij bleef trouw, want ook in hun nieuwe tijdschrift staat hij in 1897
nog opgegeven als Mardulijn
J., schilder.111
Schilder
Jan Frans Maria Mardulyn en Maria Clementia Josina De Coster kregen
op 14/07/1883,
toen ze beiden 31 jaar
waren en op de Grootbrug
8 woonden, Hubert
Leo Jan Clement als
zoon.112 Ook Hubert was een
amateurschilder; zijn kleinkinderen
bezitten
nog steeds een schilderijtje van diens hand, met zicht op de Kleine
Melaan en het
stenen bruggetje
op (bijna) 't einde ervan, met
links de Drabstraat en rechts de Persoonshoek,
een populair pittoresk stadszicht (die
pons lapideus
werd al in de 13de eeuw vermeld),
toch vóór de overwelving ervan – als laatste
van de tot open riolen verworden vlieten – in 1913.
Hubert
Mardulyn, schilderij van het stenen bruggetje over de Kleine Melaan te
Mechelen.
Jan Frans Mardulyn, voorouders en nakomelingen
Het is nogal impressionistisch, maar duidelijk een zicht van net buiten de stadsvesten vanuit het noordwesten, met links dan de barokke gevel van de Begijnhofkerk. De toren van Sint-Rumoldus staat immers naar het zuidwestwesten, met de rest van de kerk erachter. De enige plek van waaruit je dat zicht kan hebben, is als hij gestaan heeft op 't einde van “de dreve” buiten Winketpoort (zo ongeveer waar nu de Sporthal uit 1969 is, aan de Frans Broersstraat in de voormalige Bethaniënpolder). Je ziet op 't schilderij hoe de Dijle zich naar links opsplitst naar de stadsgracht. Het Oud Slachthuis werd al in 1854 gebouwd en vijftien jaar later was de overkant van de Slachthuisvest (zoals de huidige Guido Gezellelaan toen heette) al volgebouwd, na het overwelven van de vliet daar (de afleiding van de Lange Heergracht binnen de stadsmuren). De Afleidingsdijle is men echter eerst beginnen graven in 1904 en in 1905 begon men dan aan 't Keerdok (dat nog niet te zien is). Naar rechts had hij daar ook een onbelemmerd zicht op een deel van het laatmiddeleeuwse Olivetengodshuis, dat eerst in 1958 afgebroken werd.
Hubert Mardylyn, schilderij met zicht op Mechelen vanop de Dijle vanuit het NW (<1904).
Een vergelijking met een – gedraaide en op de juiste schaal verkleinde – uitsnede uit het plan van Berlin van ca. 1777 toont de juistheid van onze identificatie en het correcte perspectief aan.
Huberts zicht op Mechelen, vergeleken met het stadsplan door Berlin.
Volgens die kleinzoon overleed Hubert op 13/04/1930. Hij (toen nog te Mechelen wonend op de Grootbrug 8 en hier opgegeven als “artiste peintre”, net als zijn vader Jean François Marie trouwens) was op 01/06/1907 te Schaarbeek getrouwd met winkeljuffrouw Barbe Marthe Craps (° Schaarbeek 19/01/1886, dochter van een slager en voorheen te Anderlecht wonend; Marcelle Léontine Alphonsine Craps > Mardulyn, ° Overmere 30/06/1905, werd hierbij gewettigd) en zo geraakte deze tak van de familie in het Brusselse, waar hij met zijn vrouw een fabriek van borduurwerk had in Sint-Gillis; zijn 25-jarige broer Léon werd als “commerçant” te Mechelen opgegeven en zijn 27-jarige broer Henri114 als architect te Mechelen.115 Een deel van de familie begon dus op de maatschappelijke ladder te stijgen en Henri (er waren nog meer kinderen116) had kunnen studeren. Van een eveneens door de familie bewaarde aquarel uit 1913 van het interieur van “In den Zoeten Inval” door ene H. Mardulyn kan niet met zekerheid uitgemaakt worden of het van de hand van Hubert of van zijn broer Henri is.
H. Mardulyn, aquarel van In den Zoeten Inval, 1913 .
Nochtans kwam de naam Mardulyn al van in de eerste helft van de negentiende eeuw voor in Brussel. Het jongste kind van Jan Frans, nl. de op 22/08/1803 te Mechelen geboren Jaques Benoit Joseph, was immers al naar Brussel getrokken, want in 1831 vinden we een Jacques Mardulyn, “peintre”, als getuige wanneer zijn collega-schilder Maximilien Joseph Vanderkelen te Brussel trouwt op 16/02/1831.117 Hijzelf (duidelijk aangegeven als Jacques Benoit Joseph Mardulyn, ° Mechelen 22/08/1803) trouwt er op 17/09/1836 met de kantwerkster Anne Marie Bonneau (° Brussel 15/01/1803), wat toen de eerder geboren en nu gewettigde kinderen Marie Bonneau > Mardulyn (° Brussel 12/06/1827), Maximilien Joseph Bonneau > Mardulyn (° Brussel 08/03/1829) en Thérèse Bonneau > Mardulyn (° Brussel 14/04/1834) opleverde.118 Op 04/12/1846 zou hun zoontje Pierre (1 jaar, 9 maanden en 1 dag oud) er overlijden.119 Op 06/07/1863 hertrouwde hij (“peintre en bâtiments” en wonend op nr. 131 in de rue Blaes, d.i. de Blaesstraat in de Marollenwijk) als weduwnaar met Isabelle Vander Vorst (° Brussel 31/01/1795, weduwe, dagloonster en zuster van een schilder)120. Thérèse (kantwerkster) trouwde op 12/07/1852 met Jean Baptiste Laurent Baugnie.121 Zijn al vermelde zoon Maximilien (dagloner) trouwde er op 30/09/1854 met dagloonster Marie Marquiniez (° Brussel 29/01/1832). De nog wat later geboren Marie Florence (° Brussel 04/06/1848) trouwde er op 27/06/1868 met Henri Art, waarbij de op 19/08/1867 te Brussel geboren Guillaume (Mardulyn > Art) gewettigd werd.122
Een andere zoon van Antonius Franciscus, nl. Joannes Franciscus (pas geboren op 29 maart als zoon van “schilder” Antonius Franciscus123), overleed al enkele maanden later op 11/07/1824, aangegeven door o.a. zijn vader Antonius Franciscus Mardulijn, 23 jaar oude “schilder”.124
Geluk had de man niet met zijn kinderen, want op 19/08/1830 stierf een ander kind van hem (een dood geboren meisje), aangegeven door vader Antonius Franciscus (“Grof-schilder”) en door een houtdraaier plus Henricus Mardulijn (“grof-schilders-gezel”).125
Nog een andere zoon van Antonius Franciscus, nl. Petrus Joannes (° 08/10/1828, zoon van “schilder” Antonius Franciscus)126, werd ook maar iets meer dan vier jaar oud en stierf op 22/01/1833, wat werd aangegeven door zijn vader Antonius Franciscus en zijn oom Henricus, “beyde grof-schilders”.127
Die oom Henri (ook een zoon van Jan Frans dus), was celibatair gebleven en overleed (nog “peintre en batiments”) op 09/03/1859 om 9 u 's avonds, aangegeven door een “horloger” en door zijn neef Antoine “peintre décorateur”.128 Hij moet ook in de stijl van zijn vader getekend hebben, want de familie bezit nog een aquarel van de oude Sint-Pieterskerk, ondertekend “H.” (niet J. F.) Mardulyn. Er is niets geweten over eventueel (ander) tekenwerk van hem, maar degene die we kennen zijn ook maar “toegeschreven aan J. F.”. Jan Frans zijn tekeningen/aquarellen zijn immers normaal niet ondertekend en de handtekening die we hier zien lijkt ook helemaal niet op diens handtekening onder zijn huwelijksakte.
Handtekening van Jan Frans Mardulyn onder zijn huwelijksakte van 22/01/1782.
Deze aquarel lijkt trouwens wel verdacht veel op degene129 die toegeschreven wordt aan Arnold Frans Van den Eynde (vader van de August die Jan Frans zijn religieuze figuurtjes aftekende). Die vader leefde van 1793 tot 1885 en kan de kerk dus ook niet meer gezien hebben, maar deze tekening is van veel betere kwaliteit en Jan Frans Mardulyn zou van niemand hoeven aftekenen hebben voor dit gebouw, dat eerst afgebroken werd toen hij er al 30 was). Hoe ze allemaal toegang hadden tot elkaars tekeningen, die meestal toch voor privéverzamelaars gemaakt waren, is een vraag die moeilijker te beantwoorden zal zijn. Wat het zicht betreft: de tekenaar stond hiervoor in de Voochtstraat, op de hoek met de Korte Maagdenstraat, naar 't noordwestwesten kijkend. Dan zie je in de verte de Sint-Romboutstoren en rechts de overdekte loopbrug tussen het paleis en de achterkant van de kerk, die haar poort niet op de Veemarkt had, maar op de Sint-Pietersberg en “achter” de kerk (aan de zijkant, langs de zuidgevel) het kerkhof dat aansloot op de Gerechtstraat.
H. Mardulyn, De Oude Kerke van Ste Petrus en Paulus binnen Mechelen, afgebroken in den Jaere O:H:J:C: 1781 en 1782.
Arnold Frans Van den Eynde (toegeschreven aan), De oude Ste Peeters Kerk afgebroken 1782.
Hun zuster Marie Jeanne (°31/12/1790), overleed op 24/09/1851 als “ménagère” van haar echtgenoot Corneille François Baelemans, “barbier”, die de aangifte deed.130
Een andere zuster, Maria Catharina (° 08/11/1797), moeder van de reeds vernoemde “onwettige zoon” Joannes Petrus, had op 13/03/1828 nog een ander buitenechtelijk kind gekregen, Arnoldus geheten en ook aangegeven door de vroedvrouw, waarbij over moeder genoteerd werd: “Catharina Mardulijn kantwerkster, oud een en dertig jaeren gebooren te Mechelen”.131
Jan Frans zijn in de Franse Tijd nog inwonende dochter Maria Anna trok in de Hollandse Tijd naar Nederland, waar ze nog steeds kantwerkster was en op 30/06/1823 te 's-Hertogenbosch trouwde met Dirk Pastoor (korporaal bij de Rijdende Artillerie, ° Utrecht 02/07/1796 – † Hedikhuizen 19/10/1874) – nadat ze hem in 1821 en '22 al een dochter132 en een zoon133 geschonken had, erkend door de natuurlijke vader (had hij haar bezwangerd terwijl hij met zijn compagnie eens in Mechelen was?) die voor hun huwelijk alleen in de kazerne woonde (na hun huwelijk trokken moeder en zoon, het dochtertje was maar vijf maanden oud geworden, daar mee in) – en overleed te Boxtel op 02/01/1859.134
De termen schilder, huisschilder en grofschilder blijken hier dus nog al dooreen gebruikt te worden voor dezelfde personen. De huisschilders maakten uiteraard geen schilderijen op doek (dat waren de fijn- of kunstschilders), maar moesten vroeger wel wat penseelwerk verstaan om decoratief werk te kunnen leveren en niet alleen maar muren een kleurtje geven.135 Rond 1900 kon je blijkbaar op enkele jaren tijd evolueren van peintre-décorateur naar artiste peintre, wat eerder een zelfappreciatie zal geweest zijn dan een interpretatie van de ambtenaars. Dat Jan Frans zich ook gewaagd had aan stads- en dorpszichten, aan het tekenen (en ev. inkleuren daarvan) van gebouwen en personen om wat mee bij te verdienen, had hem echter de minder flatterende naam van peintre mediocre en barbouilleur (beide 'schilder zonder talent' betekenend) opgeleverd.
naar boven
De tekeningen van de kerkelijke klederdrachten [een vergelijking]
Het is moeilijk om er een verzamelnaam aan te geven, want de clerus bestond alleen uit mannen met een wijding, huizen van tertiarissen mocht men geen kloosters noemen, alleen slotzusters vielen onder de vrouwelijke religieuzen, seminaristen waren nog niet allemaal gewijd, begijnen vormden ook een aparte groep en de kinderen van de godshuizen legden uiteraard helemaal geen geloften af. “Kerkelijke” klederdrachten is dus misschien een betere naam dan “religieuze”.
De aan Jan Frans Mardulyn toegeschreven band “Malines. Costumes Religieux” telt (met wat bis-nummers erin) 76 ingekleurde tekeningen. In de drie delen samen van Van den Eynde's afschrift van de kroniek van Thijs troffen we slechts 28 kopieën daarvan aan. We zijn er trouwens niet 100 % zeker (eerder zeker van niet) of die eerste 76 wel allemaal aan J. F. Mardulyn mogen toegeschreven worden. Zijn tekenstijl verschilt immers duidelijk van die van August Van den Eynde. Mardulyn tekent iets minder fijn en probeert met lichtere tintverschillen de lijnen in gezichten, handen en klederen aan te geven; zijn ondergrond is wél beter uitgewerkt; er zijn schetslijntjes zichtbaar. Je zou hem ietsje “realistischer” kunnen noemen (bij Van den Eynde is het meer getekend dan geschilderd), maar dat is een kwestie van appreciatie. Enkele nummers in band 8372 lijken toch echt meer op de stijl van Van den Eynde, om niet te zeggen bijna identiek, met name de nrs. 27 (Seminaristen), 29 (Kluis), 38 (Urbanisten), 40 (Ursulinnen), 48 (Zusters van Liefde) en 66 (het tweede van de jongens van de Putterij). “Bijna”, want waarom zou August Van den Eynde van zichzelf hebben moeten aftekenen en waarom is de stijl dan niet nog identieker? Nrs. 27, 38, 40, 48 en 66 hebben toch nog een vlakkere ondergrond, rozere gezichten en dunnere aflijningen met nog minder schaduwen dan bij Van den Eynde. Slechts nr. 29 is bijna een fotokopie van de tekening in de kroniek, doch met een onderschrift136 in een dun, cursief handschrift. Toch staken ze toen blijkbaar al in diezelfde verzameling, zodat Van den Eynde ze al heeft kunnen raadplegen! Ook de tekeningen van de Mechelse straatleurders en beroepen laten zien dat Mardulyn (aan wie ze toch toegeschreven worden) een wat meer uitgewerkte ondergrond verzorgde en zijn figuren meer met schaduwen dan met lijntjes uitwerkte.137 E. Oomen merkte ook op dat August Van den Eynde sobere en eenvoudige maar wel nauwkeurige pentekeningen maakte met fijne, dunne lijnen (al gaat het hier over gebouwen).138 Mardulyns tekeningen van gebouwen (kijk naar die van het Thaborklooster buiten de muren) zijn eerder schetsen: ze bestaan uit eenvoudige lijnen, getekend uit de losse hand en zijn eerder informatief (al waren die kloosters buiten de muren in zijn tijd ook al lang afgebroken) dan kunstzinnig. Het stadsarchief bezit ook nog een achttiende-eeuws manuscript met daarin eveneens aan Jan Frans Mardulyn toegeschreven 88 pentekeningen (ook opgenomen in de Regionale Beeldbank) van wapenschilden afgebeeld op de wapenkabinetten, wapenborden en obiits, oorspronkelijk opgehangen in de Sint-Romboutskathedraal, maar nadien verwijderd en verplaatst bij decreet van 03/08/1774.139 Deze zijn uiteraard weer moeilijk te vergelijken met personen en gebouwen.
Een vergelijking van de tekeningen van beide heren zal nu laten zien hoe August de zijne baseerde op die van Jan Frans, soms met een ander attribuut of gedraaid of zelfs een combinatie van verschillende voorbeelden.
yck heeren, enige tekening door Van den Eynde in dl. I van de kroniek.Hanswyk-heeren, nr. 23 van Mardulyn.
Nrs. 21 (Oude Hanswyk heere kleedzel)
en 22 (De Hanswyk-Heeren. 1780) tonen hetzelfde onderwerp,
maar de kopie is alleen op deze hier (23) gebaseerd, alleen is de hoed in de rechterhand van de rechtse dalscholier vervangen door een brevier.
Nr. 24 van Mardulyn toonde ook nog de Broeders van de Hanswykheeren.
Als eerste tekening in dl. II van de kroniek, vonden we er een van de Minderbroeders, in de bruine pij van de recollecten. Men bemerke hoe een deel van het gezicht en de handen zwart verkleurd is, een chemische reactie in de voor de vleeskleur gebruikte verf die we ook in andere – zij het niet alle – tekeningen van August zullen zien. Hieronder tonen we nrs. 17 (Minderbroeders) en 19 (Broeders, van de Minderbroeders) van Mardulyn, die Van den Eynde duidelijk combineerde.
Mardulyn nr.17 (Minderbroeders).
Mardulyn nr. 19 (Broeders, van de Minderbroeders).
De tweede in dl. II toont de Augustynen (ook met verkleurd gezicht en handen).
Nr. 18 van Mardulyn toont een Augustyn, binnen 't Klooster, Broeder (de linkse figuur daar is trouwens een pater dominicaan, zonder zijn zwarte mantel),
maar die van August is duidelijk gebaseerd op nr. 20 (Augustynen, buyten het Klooster).
De derde in dl. II toont de Onse Lieve Vrouwe Broeders (geschoeide karmelieten), weer met verkleurde gezichten en handen.
Bovenstaande is gebaseerd op dit nr. 13 van Mardulyn (al werden de personages van plaats verwisseld): OnseLieve-Vrouwe-Broeders.
Nr. 25 van Mardulyn toont niet hun paters, maar de Broeders, van de O.L.Vrouwe-broeders.
Nr. 4 in dl. II toont de Capucijnen. De tekening is een combinatie (de pater met zijn brevier en de broeder met zijn bedelzak) van twee van Mardulyn: nr. 14 (Capucienen) en nr. 26 (Broeders, van de Capucienen).
Mardulyn: nr. 14 (Capucienen).
Mardulyn: nr. 26 (Broeders, van de Capucienen).
Als 5de in dl. II zien we de Jesuieten afgebeeld. Het is duidelijk een combinatie van onderstaande nrs. 9 (Jesuieten) en nr. 15 (Broeders van de Jesuieten) uit de reeks van Mardulyn.
Mardulyn nr. 15 (Broeders van de Jesuieten).
Nr. 6 in dl. II zijn de Oratooren (Priesters van het Oratorie).
Nr. 10 van Mardulyn zijn de Broeders van d' Oratoóren,
maar Van den Eynde baseerde zich duidelijk op dit nr. 16: Oratoóren.
Nr. 7 in dl. II toont de paters van de ongeschoeide karmelieten (de discalsen), plus rechts een broeder ervan. Men bemerke hier weer de verkleuring van gezichten en handen. Van den Eynde combineerde de twee onderstaande aquarellen van Mardulyn om tot de zijne te komen: nr. 7 (Carmelieten) en nr. 11 (Broeders van de Carmelieten). De broeders zijn wel geschoeid, maar de ongeschoeide werden O.-L.-Vrouwebroeders genoemd en Mardulyn tekende ook de broeders daarvan met een witte mantel.
Mardulyn nr. 11 (Broeders van de Carmelieten).
Nr. 8 in dl. II toont ons wat hij de Predicheeren (Dominicanen) noemde, maar het is weer een combinatie van twee van Mardulyns aquarellen, nl. nr. 8 (Broeders van de Predikheeren) en nr. 12 (Predikheeren). Eigenlijk gebruikte hij in hoofdzaak nr. 12, maar de rechtse pater (zie je aan de rozenkrans) heeft hij de hoed opgezet (net als bij de broeder in vooraanzicht), zodat je die zijn kruinschering (die de broeders niet hadden) niet meer kan zien.
Mardulyn nr. 8 (Broeders van de Predikheeren).
Mardulyn nr. 12 (Predikheeren).
Met nr. 9 van dl. II tekende Van den Eynde de Cellebroeders (Alexianen).
Hij baseerde zich hiervoor op dit nr. 5 van Mardulyn (Cellebroeders), maar draaide de rechtse figuur om en liet hem effectief drinken.
Nr. 10 van dl. II geeft de seminaristen weer. Het is een kopie van nr. 27 (Seminaristen) in de verzameling “Mardulyn” (duidelijk niet van diens hand) en niet op diens nr. 6 met hetzelfde onderwerp, dat wel aan hem kan toegeschreven worden.
“Mardulyn” nr. 27 (Seminaristen).
Mardulyn nr. 6 (Seminaristen).
We gaan nu naar dl. III van de kroniek, met als eerste kerkelijke kledij erin de “Beggynen van 't Groothof” (met een beetje verkleuring in 't gezicht). De linkse figuur is meer op nr. 50 dan op nr. 62 (niet ingekleurde) van Mardulyn gebaseerd. De rechtse figuur staat op geen van beide!
Mardulyn nr. 50 (Beggynen van't Groot-hof).
Mardulyn nr. 62 (De Beggynen van het Groot-Hof. 1794).
Een zwarte i.p.v. witte hoofddoek (zoals bij de linkse figuur) was hier gebruikelijk in die periode. Een witte falie of sluier (zoals de rechtse figuur draagt) lijkt pas echt ongebruikelijk (normaal is dat een lange zwarte, lichte wollen doek en geen witte), maar bij nr. 61 (B[eggijn van het kleyn-hof ]?) van Mardulyn (allicht een begijn van 't Klein Begijnhof voorstellend), zien we dat die ook een witte doek over de arm draagt).
Nr. 2 in dl. III stelt de [Nonnen van] Blydenberg voor, met weer een beetje verkleuring aan gezicht en handen. Drie nrs. van Mardulyn behandelen dit onderwerp: 50bis (De Religieusen van Blydenbergh. 1794.), 51 (Zusters van Blydenbergh) en 60 (Blydenbergh), maar Van den Eynde baseerde zich duidelijk op dit laatste. Hij zette ze alleen op een planken vloer.
Mardulyn nr. 50bis (De Religieusen van Blydenbergh. 1794.).
Mardulyn nr. 51 (Zusters van Blydenbergh).
Mardulyn nr. 60 (Blydenbergh).
Nr. 3 in dl. III stelt andere monialen voor, nl. de [Nonnen van] Bethaniën, met een sterke verkleuring aan gezicht en handen, eerder donkerblauw dan bruin of zwart.
Nr. 51bis van Mardulyn stelt de De Religieusen van Bethanien 1780 voor
en nr. 54 de Zusters van Bethanien,
maar Van den Eynde baseerde zich blijkbaar op nevenstaand nr. 52, gewoon Bethanien getiteld.
Nr. 4 in dl. III zijn alweer monialen, nl. de [Nonnen van] Thabor.
't Is niet gebaseerd op nr. 53 (Zusters van Thabor) van Mardulyn,
Als nr. 5 in dl. III zijn de [Nonnen van] Muysen aan de beurt.
Van Mardulyn hebben we er daar drie van: nr. 44bis (De Religieusen van Muysen. 1780),
en nr. 45 (Muysen). Op dit laatste baseerde Van den Eynde zich.
Nr. 6 in dl. III is een afbeelding van enkele arme claren (Arme Clarissen), met de ondertussen gekende verkleuring aan het gezicht en de rechter hand.
Hij maakte hiervoor een combinatie van de nrs. 47 (Arme Clarissen)
en 49 (Zusters van de Arme-Clarissen) van Mardulyn.
Voor nr. 7 in dl. III begeven we ons naar de Carmelietersen (theresianen of ongeschoeide karmelietessen).
Als nr. 56 van Mardulyn vinden we de Zusters van de Carmelieterssen terug,
maar Van den Eynde baseerde zich op dit nr. 37: Carmelieterssen.
We kijken nu naar nr. 8 in dl. III, dat ons de Urbanisten, gezeyd Ryke Claren toont, met een sterke verkleuring aan gezicht en handen.
In de Mardulyn-verzameling vinden we de Ryke-Clarissen als nr. 57 (met zwarte kap en geen hoed),
maar Van den Eynde kopieerde hier nr. 38 (Urbanisten, geseyd Rijke Claeren). Het is duidelijk dat dit nr. 38 niet aan Mardulyn kan toegeschreven worden!
Misschien werd nr. 39 (Zusters van de Ryke Clarissen), dat wel in Mardulyns stijl is, als basis gebruikt.
Nr. 9 in dl. III laat ons enkele van de Ziekelieden zien, met gezicht en handen bijna volledig donkerbruin verkleurd.
Bij Mardulyn krijgen we drie voorbeelden daarvan, maar Van den Eynde baseerde zich op nr. 33 (Ziekelieden).
en niet op 32bis (De Ziekelieden . 1780)
of 35 (Zusters van de Ziekelieden).
Nr. 10 in dl. III is een afbeelding van de Gasthuys Nonne, met weer een sterke verkleuring van gezicht en handen.
Nr. 35bis van Mardulyn (De Nonnen van het Gast-huys. 1794) komt niet in aanmerking,
maar wel dit nr. 36 (Gasthuys Nonnen).
Nr. 11 in dl. III is een plaatje van de Zwartzusters (Zwerte - Zusters), met een deel van 't gezicht verkleurd. Hij combineerde hiervoor de onderstaande nrs.
33bis (De Swerte-Susters. 1794)
en 34 (Zwerte-Zusters) van Mardulyn.
We gaan nu naar de Ursulinnen met nr. 12 uit dl. III.
Hij baseerde zich niet op nr. 44 (Ursulinnen) van Mardulyn,
noch op nr. 41 (Zusters van de Ursulinnen),
maar op dit nr. 40 (Ursulinnen), dat duidelijk weer niet aan Mardulyn kan toegeschreven worden.
Van de Ursulinnen gaan we als nr. 13 in dl. III naar de Norbertinessen van Leliendael, wier klooster ze in 1786 onder Jozef II zouden overnemen. De proost ziet er goed uit, maar de arme zuster is weer zwartgeblakerd in 't gezicht.
Nr. 41bis van Mardulyn toont “Den Proost, met eene Religieuse van Leliendael. 1780”
en nr. 43 “Zusters van Leliendael”,
maar 't is dit nr. 42 (Den Proóst, en Nonnen van Leliendael) waarop Van den Eynde zich baseerde.
Nr. 14 in dl. III toont de Marollen (Maricollen of Dochters van Maria).
Mardulyn ondertitelde zijn nr. 32 “Dogters van Maria”,
maar van den Eynde baseerde zich op dit nr. 31 (Marollen).
Nr. 15 en derdelaatste in dl. III is een afbeelding van de Apostelinnen.
Hiervan had Mardulyn er maar één (nr. 28: Apostelinnen), waarop Van den Eynde zich dan ook gebaseerd heeft.
Nr. 16 en het voorlaatste in dl. III is er eentje van de (zwartgeblakerde) Kweésels uyt de Kluys [de in het Sint-Jozefshuis vergaderde Tertiarissen van Sint-Dominicus].
In de Mardulyn-verzameling vinden we er twee daarvan: nr. 29 (Kwesels uyt de Kluys)
en nr. 30 (Kwezels uyt de Kluys).
Van den Eynde baseerde zich duidelijk op de eerste, die nochtans echt niet van de hand van Mardulyn kan zijn; het is er eentje uit de derde reeks, die deze keer zelfs bijna identiek lijkt, als van dezelfde hand. Die van Mardulyn kan eventueel wel als eerste basis gediend hebben.
Nr. 17 en allerlaatste in dit (laatste) dl. III toont de spelende Jongens van het Putterey.
De Mardulyn-verzameling heeft er weer twee van: nr. 65 (Jongens van het Putterey, in Mardulyns stijl, maar met een andere afbeelding)
en nr. 66 (Jongens van het Putterey, duidelijk niet in Mardulyns stijl, maar wel degene waarop Van den Eynde zich baseerde, want de jongens spelen met de tol en dragen een hoge hoed i.p.v. een steek en een jas met een slip).
Er zijn zovele voorbeelden mogelijk, maar we zoomden in op de aquarellen van de cellebroeders om de tekenstijl van beide heren te vergelijken.
Om te beginnen is de ondergrond altijd wat men een “dead giveaway” noemt: bij August Van den Eynde is dat een vlak met hoogstens wat tintverschillen. Mardulyn tekende ijverig gras en oneffenheden (of een stenen vloer).
De ondergrond van de cellebroeder bij Van den Eynde.
De ondergrond van de cellebroeder bij Mardulyn.
Van den Eynde gebruikte meer echte lijnen om de contouren af te tekenen, daar waar Mardulyn meer van schaduwen (of dikkere lijnen) gebruik maakte, iets natuurlijker dus. Ter vergelijking geven we hier enkele hoofden en handen plus mantelploooien.
Hoofd cellebroeder bij Van den Eynde.
Hoofd cellebroeder bij Mardulyn.
Handen en mantelplooien cellebroeder bij Van den Eynde.
Handen en mantelplooien cellebroeder bij Mardulyn .
Tot slot een voorbeeld van de schetslijntjes die we rond Mardulyns tekeningen regelmatig zien en nooit bij Van den Eynde.
Geen schetslijntjes bij Van den Eynde
Schetslijntjes rond hoofd cellebroeder bij Mardulyn.
Enkele uitgesneden voorbeelden van de verkleuringen van gezichten en handen (ook niet altijd even egaal).
De andere twijfelgevallen bespraken we hierboven reeds, maar de vlakke ondergrond van dit nr. 48, een Zuster van Liefde voorstellend, volstaat al om duidelijk te maken dat ook deze prent niet van J. F. Mardulyn kan zijn. Wel vreemd, in vergelijking met de andere die een onderschrift in een dun, cursief handschrift hebben, is dat het hier in blokletters staat. Het Prentenkabinet van de KBR bewaart een gelijkaardig (vlakker, maar iets kleurrijker) exemplaar van de Nonnen van Thabor, dat een duidelijke kopie van dat Aug. Van den Eynde is (en ook zo'n dun, rond, cursief onderschrift heeft).140 In die reeks worden trouwens ook aquarellen bewaard van de Ziekelieden, de Nonnen van Muizen en die van Blijdenberg (alle ook in die supereenvoudige tekenstijl en met cursief onderschrift en duidelijk afgetekend van Aug. Van den Eynde) net als een van “De officiers der stad Mechelen” (eentje dat niet in onze eigen verzamelingen zit en ook weer dat cursieve onderschrift heeft).141
Het verschil tussen beide mannen was er een van sociale klasse, van opleiding142 en inkomsten, en geen van kwaliteit. Voor zijn zichten op gebouwen zijn Mardulyns afmetingen misschien niet helemaal correct, maar we hebben wel vreemder zaken ontdekt bij het vergelijken van oude afbeeldingen. Voor veel gebouwen die het einde van het Oud Regime zelf ook niet zouden overleven en zeker voor die kerkelijke kledij blijft hij dé bron, ook al produceerde hij slechts aquarellen en (meestal niet ingekleurde) tekeningen en geen schilderijen (wat naast de grotere onkosten om zoiets te kunnen maken ook wel zal te maken gehad hebben met het feit dat hij geen lid was van het het schildersambacht en dat corporatistisch systeem nog jaren meegemaakt heeft). Het vergelijken van de “poppetjes” is een kwestie van appreciatie.
naar boven
Bijlage I: Lijst van
de tekeningen van kerkelijke figuren uit Stadsarchief Mechelen, DD
(Geschied- en oudheidkundige bijdragen S II (VI) (Kerkelijke), nr.
1-3: kroniek Thijs in afschrift van den Eynde
uit deel I
Hanswijkheren
uit deel II
Minderbroeders
Augustijnen
Onze-Lieve-Vrouwebroeders (geschoeide karmelieten)
Capucijnen
Jezuïeten
Oratoren
Ongeschoeide karmelieten
Predikheren (dominicanen)
Cellebroeders (alexianen)
Seminaristen
uit deel III
Begijnen van het Groot Begijnhof
Nonnen van Blijdenberg
Nonnen van Bethanië
Nonnen van Thabor
Nonnen van Muizen
Arme claren
Karmelietessen (theresianen)
Rijke Claren (urbanisten)
Ziekelieden
Gasthuisnonnen
Zwartzusters
Ursulinnen
Norbertinnessen van Leliëndaal
Maricollen
Apostolinnen
Tertiarissen van Sint-Dominicus in de Kluis
Jongens van het Putterij-gesticht
naar boven
Bijlage II:
Lijst van de 76 tekeningen (met fotonummer in de Beeldbank) in
Stadsarchief Mechelen, Iconografie, band 8372: Malines. Costumes
Religieux [band met ingekleurde tekeningen, toegeschreven aan Jan
Frans Mardulyn, (1751-1843)]
01: De voórdeéze G: Canonincken van S. Rombout (SME001002323.jpg)
02: De tegenwoórdige Canonincken van S. Rombout SME001002324.jpg)
03: Capellaen [&] Zellaer (SME001002325.jpg)
04: Coraelen van S. Rombout, van S. Jans (SME001002326.jpg)
04 bis: Franschen Canoninck, van de kercke S.ti Rumoldi 1807 Cappelaen, van de kercke S.ti Rumoldi 1790 Corael van de kercke S.ti Rumoldi 1790 (SME001002327.jpg)
04 tris: De Groote Canoniken van S. Rombouts. 1790 (SME001002328.jpg)
05: Cellebroeders (SME001002329.jpg)
06: Seminaristen (SME001002330.jpg)
07: Carmelieten [Ongeschoeide] (SME001002331.jpg)
08: Broeders van de Predikheeren (SME001002332.jpg)
09: Jesuieten (SME001002333.jpg)
10: Broeders van d' Oratoóren (SME001002334.jpg)
11: Broeders van de Carmelieten (SME001002335.jpg)
12: Predikheeren (SME001002336.jpg)
13: Onse-Lieve-Vrouwe-Broeders (SME001002337.jpg)
14: Capucienen (SME001002338.jpg)
15: Broeders van de Jesuieten (SME001002339.jpg)
16: Oratoóren (SME001002340.jpg)
17: Minderbroeders (SME001002341.jpg)
18: Augustyn, binnen 't Klooster, Broeder (SME001002342.jpg)
19: Broeders, van de Minderbroeders (SME001002343.jpg)
20: Augustynen, buyten het Klooster (SME001002344.jpg)
21: Oude Hanswyk heere kleedzel (SME001002345.jpg)
22: De Hanswyk-Heeren. 1780 (SME001002346.jpg)
23: Hanswyk-heeren (SME001002347.jpg)
24: Broeders van de Hanswykheeren (SME001002348.jpg)
25: Broeders, van de O.L.Vrouwe-broeders (SME001002349.jpg)
26: Broeders, van de Capucienen (SME001002350.jpg)
27: Seminaristen (SME001002351.jpg)
28: Apostelinnen (SME001002352.jpg)
29: Kwesels uyt de Kluys (SME001002353.jpg)
30: Kwezels uyt de Kluys (SME001002354.jpg)
31: Marollen (SME001002355.jpg)
32: Dogters van Maria (SME001002356.jpg)
32 bis: De Ziekelieden . 1780 (SME001002357.jpg)
33: Ziekelieden (SME001002358.jpg)
33 bis: De Swerte-Susters. 1794 (SME001002995.jpg)
34: Zwerte-Zusters (SME001002359.jpg)
35: Zusters van de Ziekelieden (SME001002360.jpg)
35 bis: De Nonnen van het Gast-huys. 1794 (SME001002361.jpg)
36: Gasthuys Nonnen (SME001002362.jpg)
37: Carmelieterssen (SME001002363.jpg)
38: Urbanisten, geseyd Rijke Claeren (SME001002364.jpg)
39: Zusters van de Ryke Clarissen (SME001002365.jpg)
40: Ursulinnen (SME001002366.jpg)
41: Zusters van de Ursulinnen (SME001002367.jpg)
41 bis: Den Proost, met eene Religieuse van Leliendael. 1780 (SME001002368.jpg)
42: Den Proóst, en Nonnen van Leliendael (SME001002369.jpg)
43: Zusters van Leliendael (SME001002370.jpg)
44: Ursulinnen (SME001002371.jpg)
44 bis: De Religieusen van Muysen. 1780 (SME001002372.jpg)
45: Muysen (SME001002373.jpg)
46: Zusters van Muysen (SME001002374.jpg)
47: Arme Clarissen (SME001002375.jpg)
48: Zusters van Liefde (SME001002376.jpg)
49: Zusters van de Arme-Clarissen (SME001002377.jpg)
50: Beggynen van't Groot-hof (SME001002378.jpg)
50 bis: De Religieusen van Blydenbergh. 1794. (SME001002379.jpg)
51: Zusters van Blydenbergh (SME001002380.jpg)
51 bis: De Religieusen van Bethanien 1780 (SME001002381.jpg)
52: Bethanien (SME001002382.jpg)
53: Zusters van Thabor (SME001002383.jpg)
54: Zusters van Bethanien (SME001002384.jpg)
55: Thabor (SME001002385.jpg)
56: Zusters van de Carmelieterssen (SME001002386.jpg)
57: Ryke-Clarissen (SME001002387.jpg)
58: Eene Nonnne van Roosendael (SME001002388.jpg)
58bis: Eene Beggyn van het Klyn-Hof. 1794. (SME001002389.jpg)
59: Beggynen van 't Kleyn-hof (SME001002390.jpg)
De rechtse figuur met mand en gevogelte vinden we omgedraaid terug in de Verzameling (Aug.) Van den Eynde op 't Stadsarchief Mechelen, reeks D, nr. 16.
60: Blydenbergh (SME001002391.jpg)
61: Anno 1578 [bovenaan]. B[eggijn van het kleyn-hof ?] (SME001002392.jpg)
De naam onderaan is grotendeels afgesneden. De figuur is volledig geschoeid en in een zwart habijt, knielang zwart bovenkleed met pijpplooien, wit linnen hoofddoek (tegelijk kap en halsdoek en met de typische neep erin) en de oude Vlaamse sluier over de arm (al was zo'n falie normaal een lange, zwarte, wollen sluier van een lichte doek). Dit kan echt niets anders voorstellen dan een begijn! In 1578 werd het Groot Begijnhof buiten de muren verwoest en het kan het bijna niet anders dan dan deze prent op die datum betrekking heeft. De vraag is wat zijn bron was voor deze tekening.
62: De Beggynen van het Groot-Hof. 1794 (SME001002393.jpg)
63: Maskens uyt S:Josephs-huys (SME001002394.jpg)
64: Jongens uyt S:Josephs-huys (SME001002395.jpg)
65: Jongens van het Putterey (SME001002396.jpg)
66: Jongens van het Putterey (SME001002397.jpg)
naar boven
Eindnoten
1Verstrepen (Hugo), Is het nu Thabor of Blijdenberg? Vergissingen van onze negentiende-eeuwse tekenaars Jan Frans Mardulyn, Jan-Baptist de Noter en Arnold Frans Van den Eynde in Mededelingenblad van de Kon. Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, jg. 47, nr. 3 (juli-aug.-sept.), Mechelen, 2016, pp. 14-17 en de gecorrigeerde versie Id., Is het nu Thabor of Blijdenberg? Vergissingen van onze negentiende-eeuwse tekenaars Jan-Baptist de Noter en August Van den Eynde in .MHT (Mechelse Historische Tijdingen. E-schrift voor geschiedschrijving over de stad en heerlijkheid Mechelen), nr. 3 (augustus 2016), 5 pp., [online], <http://www.mechelsehistorischetijdingen.be/artikels/PDF/3.pdf>.
2Stadsarchief Mechelen, DD [Geschied- en oudheidkundige bijdragen], Serie II (Kerkelijke], nr. VI (Beschryving der parochie kerken, kloosters, kapellen, godshuysen, enz., van Mechelen, door G. Thys, in afschrift door A. J. A. Van den Eynde).
3Stadsarchief Mechelen, Iconografie, band 8372 (Malines. Costumes Religieux), [ook online], <https://www.regionalebeeldbank.be/beeldbank?searchFields=%22%5B%7B%5C%22name%5C%22%3A%5C%22Vrij%20zoeken%5C%22%2C%5C%22term%5C%22%3A%5C%22Costumes%20Religieux%5C%22%7D%5D%22>, (geraadpleegd op 28/12/2019).
4Stadsarchief Mechelen, Iconografie, Verzameling Van den Eynde, reeks D, nr. 16 (fotonummer Beeldbank: SME001002006, <https://www.regionalebeeldbank.be/beeldbank/1125667>).
5Stadsarchief Mechelen, Iconografie, band 8372, nr. 59: Beggynen van 't Kleyn-hof (fotonummer Beeldbank: SME001002390.jpg, <https://www.regionalebeeldbank.be/beeldbank/1133201>).
6Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters Mechelen, nr. 112 (dopen St.-Pieter en Paulus 05/01/1793-02/08/1796 + 14-20/11/1796), p. 4: “11a martii 1793 / Undecima martii anni 1700 nonagesimi tertii baptizatus est Arnoldus Franciscus natus hodie medio quintæ vespertinæ, filius legitimus Egidii Francisci Vandeneijnde nati in parochiâ S. Rumoldi et Mariæ Catharinæ Verlijsen natæ in Parochia S. Joannis Mechliniæ conjugum parochianorum hujus parochiæ. Susceperunt Arnoldus Verlijsen et Theresia Joanna Verlijsen Mechlinæ habitantes.”
7Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Overlijdens, 1885, akte 44.
9Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1822, akte 636.
10Zie in Kocken (Marcel), Op. cit., pp. 11-15.
11Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Overlijdens, 1861, akte 328.
12Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1817, akte 429.
13Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Overlijdens, 1890, akte 206 († 11/02/1890).
14Zie de huwelijksakte van Maria Tambuyser met Jozef Coninckx: Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Huwelijken, 1862, akte 172 (23 september).
15Oomen (Evelien), De studie van een verzameling stadsgezichten van Auguste Van den Eynde (1822-1861). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Kunstwetenschappen KUL, 2 dln. (Corpus en Catalogue raisonné), Leuven, 2001.
16Zie ook de oude biografie door apotheker Melckebeke (Guillielmus Judocus Joannes, Van), Levensschets van August-Jozef-Antoon Van den Eynde, kunstteekenaar, Mechelen, 1862, 12 pp. en in Kocken (Marcel), De verzameling “Schoeffer” op het Stadsarchief. Met nota's over Kanunnik Schoeffer, J. B. De Noter, Arnold-Frans en Auguste Van den Eynde in Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, gesticht onder de benaming Cercle Archéologique, Littéraire et Artistique de Malines, bdl 67 (1963), Mechelen, 1964, (pp. 92-103) pp. 99-102.
17Hermans (Victor), Inventaire des archives de la ville de Malines, Tome huitième. Inventaris der registers en rollen, Mechelen, 1894, pp. 284-285.
18Stadsarchief Mechelen,, EE XXII, Mechelsche chronycke door Frans Schellens, dl. 11 (1839-1849), p. 155.
19Caster (Guillaume, Van), L’hôtel de Ville de Malines. Son origine son histoire et sa restauration in Bulletin du Cercle archéologique, littéraire et artistique de Malines, dl. 15, Mechelen, 1905, p. 115.
20Ibidem, p. 116.
21Hermans (Victor), Op. cit., p. 284-285. Ook op de Beeldbank, maar wat moeilijker te vinden.
22Ibidem, p. 287.
23Zie Gabriëls (Juliane), Het cultuurleven te Mechelen. I. De Beeldende Kunsten. 1. Van Michiel Coxie tot Prosper de Troyer in Foncke (Robert) (red.), m.m.v. Lebeer (Louis) en Goossens (Korneel), Mechelen de Heerlijke, Mechelen, 1938-1947, pp. 325-402 en Neeffs (Emmanuel), Histoire de la peinture et de la sculpture à Malines. Tome I. La gilde de Saint-Luc. L'Académie des Beaux-Arts. Les Peintres malinois, Gent, 1876. Gabriëls deed voor Van den Eynde trouwens ook niet meer dan die naam vermelden en dan mag je nog raden over welke ze het heeft; cfr. p 391: “Uit de XIXe eeuw dienen wij op zijn minst nog Hunin, Van den Eynde, Luckx, Van Hoey en J. B. De Noter aan te halen.”
24Vlieghe (Hans), Van barok- en rococo-kunst tot neo-classicisme in Uytven (Raymond, van) (red.), De geschiedenis van Mechelen. Van Heerlijkheid tot Stadsgewest, s.l. (Tielt), 1991, (pp. 116-218) p. 218.
25Wurzbach (Alfred, von), Niederländisches Künstler-lexicon auf Grund archivalischer Forschungen bearbeitet (mit mehr als 3000 Monogrammen), dl. 2 (L-Z), Amsterdam, 1910, p. 100.
26Bénézit (Emmanuel), Dictionnaire critique et documentaire des Peintres, Sculpteurs, Dessinateurs et Graveurs de tous les temps et de tous les pays par un groupe d'écrivains spécialistes français et étrangers, dl. 5 (HOUE – MATISSE), 19612,p. 774.
27Wilenski (Reginald Howard), Flemish painters 1430-1830, 2 dln., Londen, 1960, XIII-783 pp. + XVII pp. en foto's.
28Allicht (al was ze dan al 29 bij hun huwelijk) Joanna Theresia Gommaers, geboren op 15/09/1713 en de 17de gedoopt als dochter van Michael en Anna Frans; zie Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 63 (dopen O.L.Vrouw-over-de-Dijle 03/01/1713-31/03/1717), p. 51.
29Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 87 (huwelijken O.L.Vrouw-over-de-Dijle 11/08/1733-23/11/1768), p. 99: “die 3 feb. 1743 factis tribus proclamationibus contraxerunt matrimonium Joannes Mardulaen et Teresia Gommaerts testibus Joanne Gommaerts et Isabella Gommaerts / G. Wouters decanus et pastor B.M.V.”.
30Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 16 (dopen Sint-Rumoldus 27/11/1744-08/07/1756), p. 9.
31Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 43 (begrafenissen Sint-Rumoldus 01/01/1740-29/12/1753), p. 147 (Mardulijn).
32Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 43 (begrafenissen Sint-Rumoldus 01/01/1740-29/12/1753), p. 120 (Marduleijn).
33Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 16 (dopen Sint-Rumoldus 27/11/1744-08/07/1756), p. 190 (Mardulijn).
34Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 16, p. 219: “13 octobris 1751 (...). eodem die Baptizatus est Joannes Franciscus filius legitimus Joannis Mardulijn & Theresiæ Gommaerts conjugum quem susceperunt Franciscus Vrecken & Joanna Theresia Geens”.
35Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 16 (dopen Sint-Rumoldus 27/11/1744-08/07/1756), p. 298.
36Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 46 (begrafenissen Sint-Rumoldus 01/11/1785-28/07/1796 [+ 08/08 en 21/09/1796]), p. 111: “Obiit 17 februarij 1790 ætatis 45 annorum et 19 ejusdem sepultus est Joannes Baptista Mardulijn vir Annæ Catharinæ Goorts. / [ondertekend] J. F. De Naeijer vicepastor S. Rumoldi / Klijn Lijk”.
37Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 45 (begrafenissen Sint-Rumoldus 01/01/1769-27/10/1785), p. 77.
38Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 31(huwelijken Sint-Rumoldus 14/08/1720-15/11/1772), p. 551.
39Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Overlijdens, 1800 fol. 20v°-21r° (7 Germinal republikeins jaar VIII).
40Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 130 (dopen Sint-Katelijne 22/08/1714-22/12/1741), p. 108.
41Maria Francisca Basser was één van de kinderen (Basser, Bassé of Passée geschreven) van Nicolaus en Clara Dami en werd gedoopt op 02/07/1697; zie Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 128 (dopen Sint-Katelijne 06/02/1684-25/12/1698), p. 253. Haar ouders (Nicolaus Basse en Clara Dami) waren op 11/01/1693 in dezelfde parochie getrouwd; zie Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 136 (huwelijken Sint-Katelijne 14/01/1643-15/02/1711), p. 217. De naam Bassé wordt van halverwege de 17de eeuw te Mechelen aangetroffen, vermoedelijk van een soldaat die hier na de Vrede van Münster blijven hangen was.
42Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 130 (dopen Sint-Katelijne 22/08/1714-22/12/1741), p. 48, (peter was Ludovicus Mardolens).
43Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 130 (dopen Sint-Katelijne 22/08/1714-22/12/1741), p. 163.
44Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 130 (dopen Sint-Katelijne 22/08/1714-22/12/1741), p. 248.
45Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 141 (begrafenissen Sint-Katelijne 14/07/1675-26/10/1734), p. 64: een Catharina, dochter van Jan Mardolens, begraven als kind.
46Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 176 (begrafenissen Gasthuis 02/11/1709-28/12/1766), p. 75.
47Mardulaen en Mordeleijn zijn zeldzame varianten van de achternaam, net als men in 't begin Mardolens schreef. Meestal wordt er Mardulyn of Mardulijn opgegeven, een onderscheid dat toen niet echt gemaakt werd. Alleen in de Franse Tijd was men wat slordiger en vinden we Mardulain, Madelijn, Mardelijn en Mardulier.
48Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 176 (begrafenissen O.L.V.-Gasthuis 02/11/1709-28/12/1766), p. 126: “Martiis 1748. / (…) / Joannes Mordeleijn . – obiit 8.”
49Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 3 (huwelijken Sint-Rumoldus 4/08/1720-15/11/1772), p. 312 (getuigen: priester Franciscus Gerardus Engels en Petronilla Segers).
50Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 16 (dopen Sint-Rumoldus 27/11/1744-08/07/1756), p. 74: Jacobus Mardelijn, zoon van Joannes en Joanna Catharina Macquin, met als doopheffers Jacobus Van Buscom en Anna Elisabeth Mertens.
51Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 143 (begrafenissen Sint-Katelijne 04/01/17480-21/09/1796), p. 44: type begrafenis: 8 [pond was], geboren in die parochie, begraven op het kerkhof op 10 april en uitvaart op de 19de.
52Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 143 (begrafenissen Sint-Katelijne 04/01/17480-21/09/1796), p. 51.
53Petrus Suetens, op 20/04/1753 aanvaard in het Mechelse vleeshouwersambacht, was op 02/02/1754 in de kerk van O.L.Vrouw-over-de-Dijle getrouwd met Maria Smets. Hij is echter ook een tijdje militair geweest, waardoor hij in Blankenberge verbleef; daar werd Maria Catharina als zijn vierde kind geboren (en daar gedoopt op 17/08/1761) en overleed tevens zijn vrouw. Peter keerde berooid terug naar Mechelen, enkel in het bezit van de kleren die hij droeg, en hertrouwde op 16/01/1763 in Sint-Romboutskerk met Elisabeth Dietens (weduwe van Jan Suetens) uit Hombeek. Hij probeerde opnieuw zijn oude beroep van ossenbeenhouwer uit te oefenen, maar hij stootte blijkbaar op wat weerstand, waarvan een advertentie getuigt die hij in het Wekelyks Bericht voor de Provincie van Mechelen liet plaatsen. Zie Olbrechts (Marvin), Het geslacht SUETENS, meer dan 600 jaar beenhouwers te Mechelen, dl. 3 (Genealogisch Repertorium van het Mechels District, bdl 39c), Mechelen, 2008, pp. 200-201.
54Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 32 (huwelijken Sint-Rumoldus 07/01/1773-02/08/1796), p. 96: “Die 22 jan. 1782 factis tribus proclamationibus, matrimonio juncti sunt Joannes Franciscus Mardulijn, et Maria Catharina Suetens, origine et habitatione nostri, coram infrascripto et testibus Joanne Baptista Mardulijn et Antonio Suetens, nostris, respective fratribus sponsorum. [handtekeningen van] Joan. Franc. Mardulijn / Maria C. Suetens J. B. Mardulijn Anthonius Suetens J. B. Van Trimpont Plebanus S. Rumuldi”.
55Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 19 (dopen Sint-Rumoldus 01/01/1779-29/07/1784), p. 249.
56Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 45 (begrafenissen Sint-Rumoldus 01/01/1769-27/10/1785), p. 286: hij overleed op 14/05/1783 en werd twee dagen later begraven.
57Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 19 (dopen Sint-Rumoldus 01/01/1779-29/07/1784), p. 417.
58Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 20 (dopen Sint-Rumoldus 10/08/1784-15/11/1796), p. 115.
59Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 20 (dopen Sint-Rumoldus 10/08/1784-15/11/1796), p. 236.
60Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 20 (dopen Sint-Rumoldus 10/08/1784 -15/11/1796), p. 322.
61Stadsarchief Mechelen, G6, Wekelyks Bericht voor de Provincie van Mechelen, 1971, nr. 13 (27/03/1791), p. 174: “Donderdag den 31. Meert 1791, ten vyf uren naer middag in de Herberge genaemt de dry Hespen, gestaen in de Gyte-straet alhier, zal men houden den 3den Sitdag tot publieke verkoopinge van / Een Huys genaemt den H. Geest, gestaen in de Cathlyne-straet binnen deze Stad, het huys genaemt het klyn Amsterdam ten 1re, ende het gene het vliegende Peerd ter andere zeyde, bewoont by Francis Mardulyn. / Afgekomen op 1800. / Men zal den Palm-slag geven.. / De conditien berusten onder den Notaris HENS.”. Er staat wel Francis en niet Jan Frans, maar de volkstellingen een paar jaren later geven ook altijd alleen François op.
62Over De Korenbloem en Het Vliegend Peerd, zie ook in Kocken (Marcel – tekst) en Hoeylandt (Luc, Van – foto's), Mechelen, Feiten & Façades, Mechelen, 20172 (20151), resp. pp. 237 en 238.
63Cfr. Reydams (Adolf), De namen en de korte geschiedenis der huizen van Mechelen, Mechelen, 1983 (anast. herdruk; oorspronkelijk in Bulletin du Cercle Archéologique, Littéraire & Artistique de Malines, bdl 5 (jg. 1894), afl. 2), p. 51.
64Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 20 (dopen Sint-Rumoldus 10/08/1784-15/11/1796), p. 402.
65Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 20 (dopen Sint-Rumoldus 10/08/1784-15/11/1796), p. 516.
66Stadsarchief Mechelen, Volkstelling 1796 (Commune de Malines. Recensement fait du 21 janvier au 20 mars 1796), Sectie A (= Section de l'Egalité) [A-E = West], blad 7.
67Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1797, fol. 32r°.
68Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1800, fol. 45v°.
69Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1803, fol. 192v°.
70Stadsarchief Mechelen, Volkstelling 1803, Section A (omgeving Katelijnestraat, Melaan, Battel), blad 4.
71Mardulier is een familienaam die we in de negentiende de en twintigste eeuw veel in Antwerpen aantreffen, maar we hebben niet verder nagegaan of dit familie zou kunnen zijn; er lijken er daar trouwens al zeker in de achttiende eeuw geboren te zijn.
72Dat kan natuurlijk niet, want Maria Anna werd geboren op 27/02/1784 en kan er dus max. 20 geweest zijn, maar we weten uit ervaring dat die opgegeven leeftijden niet altijd kloppen. Ook de ouders gaan op een jaar tijd van resp. 51 en 41 naar 53 en 43! De telling van 1804 zou dan eerst op 't einde van 't jaar moeten gehouden zijn.
73Stadsarchief Mechelen, Volkstelling 1804, Section A, s.p. [blad 4].
74Stadsarchief Mechelen, Volkstelling 1808, reg. A, bladen [6 en 7].
75Stadsarchief Mechelen, Volkstelling 1813, reg. A, blad 5.
76Allicht de op 06/01/1793 gedoopte Catharina, dochter van Michaelis De Glas en Elisabetha Van Nerom; die was er toen toch 21. Zie Stadsarchief Mechelen, Parochieregisters, reg. 74 (dopen O.L.Vrouw-over-de-Dijle 03/10/1791-21/09/1796), p. 49. Ze was geen naaste verwante van het gezin, maar onderverhuren en laten inwonen was toen een gebruikelijke bron van inkomsten voor de minder welstellenden.
77Stadsarchief Mechelen, Volkstelling 1814, reg. A, blad 6.
78Stadsarchief Mechelen, Volkstelling 1818, reg. A, blad [7].
79Stadsarchief Mechelen, Volkstelling 1821, reg. A, blad [16].
80Stadsarchief Mechelen, Volkstelling 1825, reg. A, blad [15].
81Huurster was de 44-jarige kantwerkster Barbara De Paep, weduwe van Joannes Franciscus Persoons, met haar zuster Maria van 39.
82Stadsarchief Mechelen, Volkstelling 1829, reg. E, blad [218].
83Joannes Petrus Mardulijn, ° Mechelen 18/08/1824 om 9 u in de voormiddag, moeder Catharina Mardulijn (° Mechelen en wonend op de Wollemarkt), vader onbekend, aangegeven door de vroedvrouw; zie Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1824, akte 496.
84° M 22/03/1793; het was diens 2de huwelijk (zijn 1ste vrouw Jeanne Marie Van Leuven was een jaar eerder overleden op 11/11/1848) op 27/12/1848; hij was maar een metsershulp en zij kantkloster en ze woonde beiden in de Kerkhofstraat; zie Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Huwelijken, 1848, akte 178. Haar kersverse echtgenoot overleed een dik half jaar later al: † M. 31/07/1849, metsershulp Kerkhofstraat; zie Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Overlijdens, akte 763.
85Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Overlijdens, 1868, akte 382.
86Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Overlijdens, 1856, akte 285 (kopie van overlijdensakte Antwerpen).
87Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Overlijdens, 1832, akte 401.
88Stadsarchief Mechelen, Volkstelling 1840, reg. D, blad 183.
89Stadsarchief Mechelen, Volkstelling 1840, reg. E, blad [152].
90Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Overlijdens, 1843, akte 70.
91Daar waar de oude mannen in de gebouwen van de gewezen norbertinessenpriorij Onze-Lieve-Vrouw van Leliëndaal ondergebracht waren, was het Hospice des vieilles femmes ingericht in de infirmerie van het Groot Begijnhof; zie Wauters (Alphonse), Les délices de la Belgique, ou description historique, pittoresque et monumentale de ce royaume, Brussel, 1846, p. 96.
92Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Overlijdens, 1828, akte 526: “in 't oud vrouwenhuys is overleden Isabella Mardulijn, aldaer onderhouden, gebooren te Mechelen den twee en twintigsten september duyzend zeven hondert acht en veertig, ongetrouwd dochter van Joannes en van Theresia Gommaers; (…)”.
93Zie p. 243 in onze inventaris Verstrepen (Hugo), “Dit hebbe ick selver gesien.” Handgeschreven kronieken, annalen, dagboeken en histories bewaard in het Mechelse Stadsarchief. Inventaris. Tweede, herziene uitgave in .MHT (Mechelse Historische Tijdingen. E-zine voor geschiedschrijving over de stad en heerlijkheid Mechelen), nr. 10 (september 2019), 279 pp., [online], <http://www.mechelsehistorischetijdingen.be/artikels/PDF/10.pdf>.
94Stadsarchief Mechelen, EE XXII (Frans Schellens, Mechelsche chronycke), dl. 11 (1839-1849), p. 155.
95Stadsarchief Mechelen, Archief van het schilders, beeldhouwers- en verguldersambacht [een verkeerde naam, want het waren schilders, beeldsnijders, fijnstekers en stoffeerders], nr. 3: 18de-eeuws afschrift van het inschrijvingsregister der leerjongens 1550-1696; ook uitgegeven als bijlage (pp. 177-204: Memorien wegens de Mechelse Schilders ende Beeldsnijders uyt den Ambachts-Boeck. De Leerjonghensboeck int jaer 1550) door Coninckx (Hyacinthe), Le livre des apprentis de la corporation des peintres & des sculpteurs à Malines in Bulletin du Cercle Archéologique, Littéraire & Artistique de Malines, bdl 13 (1903), Mechelen, 1903, pp. 143-176.
96Zie Kocken (Marcel), De gekochte poorters van Mechelen (1400 – 1795) (Poorterboeken van de Zuidelijke Nederlanden, 7), Handzame, 1975, (XXXV-529 pp.), p. 447 (index): van Marcos naar Marechal (plus gecorrigeerd op https://www.mechelsegenealogischebronnen.be/).
97Zie
Stadsarchief Mechelen, I. Weeskamer,
Serie I; reg. 1-207 (Staten van goederen, aanstellingen voogden)
plus scans op https://www.mechelsegenealogischebronnen.be/;
zie ook de regesten Akten van de Weeskamer van
de stad Mechelen. 1539-1805, opgesteld door de Vlaamse
Vereniging voor Familiekunde.
Francus
(sic)
Mardulijn
en Maria
Catharina Suetens staan
ook als gehuysschen vermeld
in een schepenakte d.d.
23/6/1794,
i.v.m.
de verkoop van een huis van wijlen Petrus Suetens, die een
minderjarig kind naliet plus
Jan Frans zijn vrouw en de vrouw van Henricus Geedts; zie
Stadsarchief Mechelen,
G. Serie I, Schepenakten,
reg.
411, fol.
159r°-160r°.
Franciscus
Mardulijn en Maria
Catharina Suetens vinden
we ook een paar maanden later in een schepenakte d.d. 24/9/1794,
i.v.m.
de
verdeling
van 't
bovenstaande;
zie
Stadsarchief Mechelen,
G. Serie I, Schepenakten,
reg.
411, fol.
196v°-197r°.
98We kunnen nog verwijzen naar de genealogie, opgesteld door zijn achterachterachterachterkleinzoon Harry Mardulyn: https://gw.geneanet.org/hmardulyn?lang=nl&iz=3&p=joannes&n=mardolens.
99Société de Malines pour l'encouragement des beaux-arts. Exposition de 1842. Catalogue des ouvrages de peinture, sculpture, etc., exposés au salon dans le local de l'hotel de ville, le 3 juillet 1842, sl.n.d. [Mechelen, 1842], (40 pp.) p. 24: “Mr. Antonin Mardulyn , à Malines. / 60 Clair de lune , effet en hiver.”
100Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Begrafenissen, 1850, akte 254.
101Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1826, akte 487.
102Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Begrafenissen, 1876, akte 453. Het Stadsarchief bezit ook zijn doodsbrief en zijn bidprentje: twee dagen later werd hij begraven in de kerk van O.L.Vrouw-over-de-Dijle en liet (Catharina) Josephina Cokelbergh als weduwe achter.
103Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1851, akte 131.
104Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Begrafenissen, 1852, akte 108.
105Stroobant (Louis) (red.), Annales de la Fédération Archéologique & Historique de Belgique – XIIe congrès - Malines 1897, Mechelen, 1898, p. 88.
106Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1852, akte 423: Jean François Marie Mardulyn, ° 22/05/1852.
107Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Huwelijken, 1876, akte 294.
108Verslagen over den toestand van het Willems-fonds gedurende het bestuurjaar 1874 (24e jaar), Gent, 1874, p. XXIV.
109Jaarboek van het Willems-Fonds voor 1877, Gent, 1876, p. XXVIII.
110Jaarboek van het Willems-fonds voor 1879, Gent, 1878, p. XXX.
111Tijdschrift van het Willems-Fonds gewijd aan letteren, kunsten en wetenschappen, jg. 2 (Gent, 1897).
112Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1883, akte 954.
113Volgens zijn kleinzoon is het ook onwaarschijnlijk dat Hubert van een oudere prent aftekende, want hij nam zijn zoon Maurice (zoals die later aan zijn eigen zoon vertelde; het waren voor hem de beste herinneringen uit zijn kindertijd) al zeer vroeg in de ochtend mee om ergens in de stad of op het platteland te gaan schilderen.
114° Mechelen 05/05/1880 als Henri Clément François, toen ze nog op de IJzeren Leen 32 woonden; zie Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1880, akte 658. Opgeleid aan de Mechelse Academie voor Schone Kunsten, waar hij later zelf leraar werd, maar vanaf 1928 te Brussel gevestigd als architect, wat hij ook te Mechelen reeds was. Hij woonde meer dan 40 jaar op de Pantheonlaan 14 te Koekelberg, in een door hemzelf ontworpen art deco-woning uit 1928. Hij overleed te Brussel in juni 1971. Cfr. Henr Mardulyn (1880-1971) in Culot (Maurice) en Loo (Anne, Van) (red.) m.m.v. Martiny (Victor-Gaston), Musée des Archives d’Architecture Moderne : Fondation Robert-L. Delevoy, collections, Brussel, 1986, pp. 278-282, [ook online], <http://www.aam-editions.com/wp-content/uploads/2014/11/Mardulyn-Henri.pdf>, (opgehaald op 26/12/2019).
115Burgerlijke Stand Schaarbeek, Huwelijken, 1907, akte 335 (Analyse van de huwelijksakten uit de registers van de Burgerlijke Stand van de provincie Vlaams-Brabant en van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1792-1915 op https://search.arch.be/nl/zoeken-naar-personen).
116Vóór Henri, nl. op 08/01/1879, was er nog een dochter geboren op de IJzeren Leen: Françoise Gabrielle Joséphine; zie Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1879, akte 41. Drie jaar na Hubert (nl. op 20/08/1886) volgde op de Grootbrug nog Paul Emmanuel Hendrik; zie Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1886, akte 1140.
117Burgerlijke Stand Brussel, Huwelijken, 1836, akte 185 (Analyse …).
118Burgerlijke Stand Brussel, Huwelijken, 1836, akte 786 (Analyse ...).
119Burgerlijke Stand Brussel, Overlijdens, 1846, akte 4361 (Analyse ...).
120Burgerlijke Stand Brussel, Huwelijken, 1863, akte 870 (Analyse ...).
121Burgerlijke Stand Brussel, Huwelijken, 1852, akte 711 (Analyse ...).
122Burgerlijke Stand Brussel, Huwelijken, 1868, akte 820 (Analyse ...).
123Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1824, akte 187.
124Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Begrafenissen, 182, akte 329.
125Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1830, akte 428.
126Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1828, akte 573.
127Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Begrafenissen, 1833, akte 51.
128Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Begrafenissen, 1859, akte 184.
129Zie https://www.regionalebeeldbank.be/beeldbank/1108329 (Stadsarchief Mechelen, Verzameling Schœffer, nr. 112.
130Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Begrafenissen, 1851, akte 694.
131Stadsarchief Mechelen, Archief Burgerlijke Stand, Mechelen, Geboortes, 1828, akte 168.
132Catharina Hendrika, ° ’s-Hertogenbosch 07/04/1821.
133Johannes Dirk, ° ’s-Hertogenbosch 02/11/1822.
134Zie Eekelen (Christ, van), Dirk Pastoor 1796-1874 , militair , veldwachter en fortificatiewachter (PDF, 2 dln, online 2008, maar niet meer sinds 2017). Zie ook Id, De eerste Pastoor in Boxtel. (stamboom)onderzoek naar de familie Pastoor, Boxtel, 2008, 8 pp, [online sinds 29/01/2017], <https://heemkundeboxtel.nl/wp-content/uploads/2017/01/dirk-pastoor.pdf>, (opgehaald op 18/12/2019).
135Simis (Lambertus), Grondig onderwijs in de schilder- en verw-kunst. Bevattende Eene duidelyke onderichting in den aart, den oorsprong, sterkte en zwakte der verwen, olyeteiten, enz.; het bereiden, en behoorelyk, of kwalyk gebruik derzelven. Ook over het behandelen der werken, Huizen en Rydtuigen, Gladhout- en Marmer-schilderen; vergulden, verzilveren en metaalen. Als mede over het verlakken en witwerken. Het maaken en gebruiken van lakken en vernissen; Het verwen van wollen, sajetten, zyden, enz. Over de cryonpennen en waterverwen, schilderen van papier, en 't glassnyden: Doormengd met veele andere en soortgelyke weetenschappen en kunstgeheimen: Alles niet alleenlyk onontbeerelyk voor den Leerling, maar ook hoogstnuttig voor den meer ervaren Schilder. Naa een zes-en-dertig jaarige ondervinding samengebragt, Amsterdam, 1801, pp. 106-111 (Zesde hoofdstuk. Over de vereischten, die een Schilder dient te bezitten, om bekwaam genoemd te kunnen worden.).
136Cfr. infra waar we de prent van de Zuster van Liefde bespreken.
137Zie Stadsarchief Mechelen, bestand Varia, V 560: Den Mechelschen Roep. 79 kleurenfotokopies van tekeningen met spreuk van allerlei beroepen, begin 19de eeuw (uit de verzameling van Baron Orban de Xivry, olim Emm. Neeffs). Weergegeven in Kocken (Marcel), Over Mechelse straatleurders en -beroepen in Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, gesticht onder de benaming Cercle Archéologique, Littéraire et Artistique de Malines, bdl 102, afl. 2 (1998), pp. 5-112. Over het erbij passend Liedeken, zie ook ons eigen artikel Verstrepen (Hugo), Apotheker/griffier Jan Baptist Rymenans (1748-1840) en het Liedeken van den Mechelschen Roep in .MHT (Mechelse Historische Tijdingen. E-zine voor geschiedschrijving over de stad en heerlijkheid Mechelen), nr. 8 (Sprokkelingen I – juni 2018), pp. 26-46, [online], <http://www.mechelsehistorischetijdingen.be/artikels/PDF/8.pdf>.
138Oomen (Evelien), De studie van een verzameling stadsgezichten van Auguste Van den Eynde (1822-1861). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Kunstwetenschappen KUL, 2 dln. (Corpus en Catalogue raisonné), Leuven, 2001, p. 20.
139Stadsarchief Mechelen, Varia, V 263: Copye van de lyck-blazoenen en Epitaphien alwaer Waepen-Schilden op bevonden sijn, met Jaere, Daghe en aenwijsinge der plaetsen waer de selve gehangen hebben,in de Metropolitaene Kercke van S:Rombaut. Dewelcke alsnu sijn hangende op eene Camer boven de Kercke, om aldaer bewaert te worden, ingevolge het Decreet van Haere Majesteijt.
140KBR, Costumes religieux. Malines. Boîte 27 - S.II 48379: Thabor.
141KBR, Costumes religieux. Malines. Boîte 27 - S.II 48370 (Ziekelieden); Costumes religieux. Malines. Boîte 27 – S.II 48372 (Muyzen); Costumes religieux. Malines. Boîte 27 – S.II 48373 (Blijdenberg); Costumes civils. Belgique. Malines. Boite 32 - S.II 48369 (De officiers der stad Mechelen).
142Voor wat hun tekenwerk betreft waren de Van den Eynde's ook niet echt opgeleid. E. Oomen merkte hierover op (Op. cit., p. 21): “De tekeningen van Van den Eynde worden gekenmerkt door een nauwkeurige, maar vlakke en strenge weergave van de architectuur en een lossere uitwerking van de begeleidende plantengroei. Deze kenmerken heeft Van den Eynde gemeen met zijn vader Arnold-Frans waarbij hij zijn opleiding genoot. De tekeningen van beide kunstenaars zijn zeer moeilijk uit elkaar te houden.”