Het einde van de Mechelse Xaverianen (1859-2012)
door Hugo Verstrepen
Ook beschikbaar in PDF-formaat: http://www.mechelsehistorischetijdingen.be/artikels/PDF/5.pdf .
Inhoudsopgave
Ten geleide
Situering van het Genootschap
Stichting van het Genootschap in Brussel
Stichting van de Mechelse afdeling en haar geschiedenis tot 1990
Inleiding
Oprichting tot storm
Storm en toevlucht
Heropbouw en einde
Addendum: Het roosvenster van Leopold Pluys
Vervaardiging
Herstelling
Verplaatsing
Architect
Eindnoten
naar boven
Ten geleide
In 1983, met het oog op het 125-jarig bestaan in 1984, begonnen we als jonge historicus de geschiedenis van de Kring te bestuderen. We gaven het hoofdbestuur wat informatie voor de viering, publiceerden in 1986 enkele artikeltjes in het ledenblad Xaveriaantje en uiteindelijk vormden een door de diensten van Pater Karel1 gestencild boek en en twee artikels er enkele jaren later het resultaat van2.
Vlak na de ramp in 't begin van 1990, zei de toenmalige stadsarchivaris dat we een vervolg aan ons artikel zouden moeten breien, maar het lag toen allemaal nog te vers in het geheugen. Nu er enige jaren geleden een finaal einde gekomen is aan het verhaal, willen we dit euvel verhelpen, n.a.v. de deponering der Annalen (die we jarenlang zorgvuldig in onze eigen bibliotheek beschermd hebben) in het Stadsarchief3 en de speurtocht in ons eigen archief ten behoeve van de causerie die we op 4 december jl. erover mochten geven in St.-Pieterskerk4.
Titelblad van de brochure van het gouden jubelfeest van het Mechels Xaverianengenootschap en het zilveren jubelfeest van Jozef Laenen als hun prefect in 1909
naar boven
Situering van het Genootschap
De Sussen5 (of elders ciezen) stonden tegenover de Sossen (socialisten) en eerder de Geuzen (liberalen). Het was in theorie een aartsbroederschap, maar meer een tussenvorm.
In de tweede middeleeuwen (al begonnen in de hoge, bij de abdijen, maar we zijn vooral voor de late middeleeuwen goed ingelicht) ontstonden er in de steden broederschappen, om tegemoet te komen aan de vroomheidsnood van de leken en meestal waren die aan een parochiekerk verbonden. Begin jaren 60, vlak voor het Tweede Vaticaans Concilie, is hun ledenaantal ineen gestuikt, maar tot dan was dit de oudste en meest universele vorm van corporatief leven, met in hoofdzaak godsdienstige doeleinden (hun bekommernis was het zielenheil van levenden en doden, dit laatste vooral naarmate de leer van het vagevuur meer ingeburgerd geraakte) en dus godsdienstige manifestaties als hoofdactiviteit (misdiensten, verlichting en uitrusting van het altaar, armen- en ziekenzorg uit naastenliefde en dodenzorg). Ze zijn vergelijkbaar met corporaties uit de Karolingische tijd (dezelfde bekommernis leidde tot een parallelle ontwikkeling), maar die kunnen niet als rechtstreekse voorloper ervan gezien worden. Ze vormden ook een belangrijk onderdeel van het sociale omgangsleven. Er waren verschillende types, maar onze “broederschappen van devotie” bevorderden de eredienst van een bepaalde heilige, bedevaart of processie en maakten dus deel uit van de volksvroomheid.6
Kunnen we de Xaverianen daartoe rekenen? Niet echt, 't is zo'n randgeval! In de loop van de 19de eeuw begint dat begrip te evolueren omdat er nieuwe vormen ontstaan, gelijkaardig maar niet gelijksoortig. In 't begin waren de pré-revolutionaire bewegingen (zoals de broederschap van H. Rozenkrans of van het hoogheilig Sacrament) opnieuw geïnstalleerd, al had de clerus geprotesteerd tegen hun feesten en liturgische initiatieven die de autoriteit van de clerus schenen te negeren. Langzaam werden de oude religieuze structuren echter vernieuwd en de bewegingen vervangen door associaties, aangespoord door de geestelijkheid, zonder de sociale pretenties en privileges van de voorgaande. Volksmissies waren een belangrijke impuls voor de oprichting van Mariale congregaties e.d. en mannelijke religieuze orden en congregaties speelden een belangrijke rol in de promotie van ultramontane broederschappen7. Er werden nog wel nieuwe gewone broederschappen opgericht, vooral in de nieuwe parochies die in de arbeiderswijken weerstand moesten bieden en daar voordien spontaan ontstane bijstandsassociaties zouden daarbij sneuvelen ten voordele van gewone broederschappen onder toezicht van de parochiegeestelijkheid8.
De namen worden nogal dooreen gebruikt (lato sensu), maar stricto sensu zou je kunnen zeggen dat je naast broederschappen ook bonden had (zoals de Bond van het H. Hart), die een uitdrukking van een specifieke spiritualiteit zijn; congregaties die zich tot een bepaalde deelgroep richtten (zoals de jongerencongregatie van kan. De Decker; men spreekt dan soms ook van sodaliteiten 9, al is dat een wat te algemene naam weer); en dan had je de genootschappen (die een bepaald doel hadden; zoals bijv. het Genootschap van de H. Kindsheid, dat een missiegenootschap voor kinderen was, om in China ongewenste kinderen vrij te kopen).
Onze Mechelse afdeling was geaffilieerd aan een aartsbroederschap 10. Zo ontelbaar veel hebben er daar nooit van bestaan en dat was handig natuurlijk om een succesvolle actie snel te laten uitbreiden en centraal te leiden. De oorspronkelijke naam, net als die van de afdelingen, was echter “genootschap” (hoewel de leden ook broeders genoemd werden) en dat was het ook veel meer, met een specifiek maatschappelijk doel i.p.v. een specifieke verering. Het verschil was in die periode niet meer zo duidelijk: de begrippen evolueerden mee met de nieuwe vormen. Zo had je o.l.v. de paters Redemptoristen de in 1844 opgerichte Aartsbroederschap der Heilige Familie, met het doel de “ontkerstening van de huisgezinnen tegen te gaan”. “Geaffilieerd aan een aartsbroederschap” was de technische term, maar men sprak men van het “Genootschap van den H. Franciscus-Xaverius ”of later “Genootschap der Xaverianen”, “Xaverianenkring” en “Socio-kultureel centrum Xaverianen vzw”.
Het wordt geklasseerd bij andere traditionele volkswerken (Vincentianen11, patronaten, werkmanskringen), die aan arbeiders en ambachtslieden het christelijk harmoniemodel aangereikt hadden en waarop de de nieuwe werken die in de 20ste eeuw gesticht werden, konden terugvallen12. Die genootschappen van Sint-Vincentius à Paulo waren ook een voorbeeld van katholiek lekenapostolaat, maar dan door mannelijke elitaire leken uit de burgerij in het kader van de paternalistische liefdadigheid; zij wilden de armen binnen de kerk houden. Het is niet toevallig dat de eerste Belgische conferenties van dat in 1833 in Parijs ontstane werk in de veertiger jaren van de 19de eeuw opgericht werden. Het sociaal-katholicisme was een antwoord op de beginnende sociale beweging die ontstond tijdens de crisis van de jaren 4013 en uitbreiding nam in de daarom volgende decennia. Ook vrijzinnige liberalen probeerden de werklieden te organiseren en dat in een sfeer van groeiende clerico-liberale strijd14. Vanaf de jaren 70 zien we de grote aantrekkingskracht van het socialisme. Katholieken werden zich bewust van de noodzaak een oplossing te geven aan het sociale vraagstuk. Het was ook de tijd van de katholieke congressen van Mechelen uit de jaren 1860 (1863, 1864 en 1867), waar men zou debatteren over de katholieke structuren (het doel was de instelling en mobilisatie van de katholieke krachten te organiseren).15
Uit de op die congressen gehouden redevoeringen, bleek dat de sprekers wel belang stelden in het arbeidersprobleem, maar wat men niet kan aanwijzen is een uitspraak van die congressen ten gunste van de arbeiderseisen. De vroege katholieke verenigingen die toen al bestonden waren de genoemde Conferenties van St.-Vincentius à Paulo (wat weldadigheidsverenigingen waren, van bovenaf, die wat materiële maar vooral spirituele bijstand verleenden) en onze Xaverianen (van onderaf, maar die het bekeren van de arbeiders beoogden). Ze waren de symbolen van de katholieke sociale opvattingen in die tijd: steun aan de arbeiders mocht alleen in de vorm van aalmoezen en ze mochten zelf alleen actie voeren i.v.m. de godsdienst en niet om hun materiële toestand te verbeteren. Tot aan de opkomst van de eigenlijke christendemocratie zouden de rijkere standen zich d.m.v. patronage (het toenmalige katholieke slagwoord) neerbuigen om de onmondige arbeidersstand zedelijke steun te brengen, alles in een geest van paternalisme, verzet tegen staatstussenkomst en gedwongen samenwerking van arbeiders en patroons. Toen ze vakverenigingen met een sociaal strijdend doel zagen ontstaan, namen ze dan ook hun toevlucht tot corporatisme, gilden zoals in het AR, die ook sociale diensten vervulden, maar spoedig zouden mislukken.16
Zo'n lekenapostolaat werd eerst later onder die naam zelf gepropageerd. We denken dan aan de Katholieke Actie van na WO I, die zich in Vlaanderen sneller en breder dan elders zou ontwikkelen en waarmee Pius XI clerici en leken wilde laten samenwerken in een alles omvattende herstelbeweging, want de confessionele partijen domineerden plots de politiek in Europa niet meer.17 Ook d.m.v. van zogenaamde beroepskerstening werd het lekenapostolaat binnen de Katholieke Actie uitgeoefend18. Het tweede Vaticaans Concilie zorgde nog voor het decreet “APOSTOLICAM ACTUOSITATEM – Over het lekenapostolaat” van 18 november 1965, maar dat is een heel hoogdravende en theoretische tekst19.
Wat de Xaverianen dus zo bijzonder maakte in al die bewegingen en organisaties van halverwege de 19de eeuw, was dat het een arbeidersorganisatie was die aan lekenapostolaat deed. De Xaverianengenootschappen zijn echter een heel stuk ouder dan de Katholieke Actie van na WO I en zelfs dan de gilden en werkmanskringen van na de eerste Mechelse congressen (in 't begin rond onderlinge bijstand draaiend, maar na verloop van tijd wilde men die uitbouwen tot strijdende vakverenigingen en ijveren voor politieke emancipatie van de arbeidersmassa20). Ze zaten nog in die sfeer van door de clerus gecontroleerd paternalisme en godsdienstige actie. Het was nog de tijd dat het katholiek organisatiewezen geactiveerd werd vanuit een gettomentaliteit, die toegenomen was naarmate de strijd tegen het liberalisme opgevoerd werd, met een afwijzing van de steeds verder seculariserende samenleving (zeker vanuit de ultramontaanse fractie21), met verbod tegen het aansluiten bij de vrijmetselarij en tegen het lezen van slechte boeken en dagbladen. Men wilde de gelovigen beschermen tegen de moderne samenleving en ze tegelijk mobiliseren. In functie van de politieke mobilisatie ging men natuurlijk profane terreinen betreden en zo was de burgerlijke inslag in deze fase dominant, al werd de volksmassa ook in reeds in zekere mate bereikt. In de zuiver religieuze sfeer zag men de oprichting van nieuwe devotiewerken om het nog bestaande geloof te verdiepen en uit te dragen, maar ten behoeve van de volksklasse (zowel uit pastorale als sociale motieven) werden ook patronagewerken opgericht, onder kerkelijke en burgerlijke voogdij, die zowel religieuze en caritatieve als moreel-opvoedende en recreatieve activiteiten zouden ontwikkelen. Die op een parochiale basis georganiseerde Vincentianen (wat materiële steun gevend plus toezicht op de zeden uitoefenend) waren daarbij belangrijk en daarnaast de kort daarna opgerichte Xaverianen, die ook een sterke expansie zouden kennen en waar arbeiders zich inzetten voor de zedelijke verheffing van hun eigen klasse en hen tegelijk – vooral op zondag – een gepaste ontspanning wilden bezorgen. Er bestonden nog andere patronagewerken, waarbij ook al enige aandacht geschonken werd aan de materiële belangen van de arbeiders. De volgende evolutie zou dan zijn dat de werken die zich tot de arbeiders richtten in 1867 gebundeld werden in de Bond der Belgische Katholieke Werkmanskringen (niet veel meer dan een contactorgaan en een forum voor de prominenten van de caritatief-paternalistische werken). In 1877 zou hij onder ultramontaanse invloed worden omgevormd tot het meer confessionele Verbond der Katholieke Volkswerken, dat zich de herkerstening van de samenleving tot doel stelde via het herstel van de christelijke solidariteit volgens een corporatieve formule.22
Beter kunnen we het echt niet situeren: zowel chronologisch als inhoudelijk zaten ze tussen die nieuwe devotiewerken (voor geloofsverdieping) en de corporaties (sociale diensten voor solidariteit) in, waarbij de Vincentianen een paternalistische patronage waren (liefdadigheid) en de Xaverianen een vroege vorm van lekenapostolaat van de arbeiders zelf, vooral geïnspireerd rond zedelijke verheffing en bekering. De sociale ongelijkheid was immers een goddelijke ordening en die religieus gemotiveerde mentaliteit van sociale predestinatie bood geen andere mogelijkheden. Standsverhoging was niet toegestaan, tenzij je de geestelijke staat nastreefde23.
naar boven
Stichting van het Genootschap in Brussel
Het eerste Genootschap ontstond in Brussel en meestal verwijst men dan als stichter, leider en bezieler naar de figuur van pater van Caloen. Louis-Marie van Caloen trad – na rechtenstudies – tegen de zin van zijn adellijke vader24 in bij de jezuïeten i.p.v. de familiestam verder te zetten. Na de verzoening met zijn vader heeft hij aan zijn helft van de erfenis verzaakt en kreeg hij een jaarlijks pensioen van 20.000 Bfr.25. Hij zou daarmee zijn eigen middelen kunnen aanwenden voor de materiële hulp die zijn levenswerk ook bood.26
Dat doet echter onrecht aan de man van wie het idee kwam. Pater van Caloen (die sinds 1853 als enige taak biechthoren in de kapel van het St.-Michielscollege had)27 zou – volgens het verhaal – wel met het idee gespeeld hebben om een lekenbond te stichten, waarvan de leden de priesters ter zijde zouden staan om het volk tot zijn plichten terug te voeren. De pater kon die arme zondaars immers niet zelf opzoeken zonder het priesterkleed te compromitteren. Het was echter zijn biechteling, de slotenmaker Romain Van Landeghem, die de wens van de pater vervuld zou hebben door hem in 1853 – tijdens de octaafviering van St.-Franciscus-Xaverius28 – te vragen een godsdienstige congregatie voor arbeiders (mannen!) op te richten, een gedachte waar hij zou opgekomen zijn terwijl hij bad voor het beeld van de H. Franciscus-Xaverius29. Hij wou de ongelukkige toestand van de arbeiders verbeteren, die volgens hem voortkwam uit hun ongodsdienstigheid, zodat ze bekeerd moesten worden. Ook in Parijs waren er Xaverianen die door leken geleid werden, maar het is onbekend in hoeverre dit inspirerend zou kunnen gewerkt hebben30. Het is die slotenmaker die enige goede gezellen zocht en in wiens kelder de pater het genootschap instelde, waarbij de priester bestuurder werd en Van Landeghem prefect31. Op 22 januari 1854 vergaderden ze de eerste maal en op 20 juni keurde kardinaal Sterckx het genootschap goed (voor zijn aartsbisdom uiteraard). Bij breve van 18 en 27 mei 1856 verleende paus Pius IX, op grond van goede resultaten, het genootschap dan de titel van aartsbroederschap voor gans België (met de bijzondere aflaten die daaraan verbonden waren), zodat elders op te richten verenigingen er konden bij aansluiten.32 De overige Belgische bisschoppen waren hierdoor voor de zaak gewonnen en verleenden allen vóór eind 1857 hun goedkeuring. Ook in de buurlanden zou de pater daarna pogingen ondernemen en zelfs in Syrië en China werd gunstig gereageerd. In 1879, bij het 25-jarig bestaan, zou de paus zelfs zijn toelating geven voor de verspreiding over de ganse wereld.33
naar boven
Stichting van de Mechelse afdeling en haar geschiedenis tot 1990
naar boven
Inleiding
Onze afdeling was één van de eerste, maar het was vooral in de zestiger jaren dat de aartsbroederschap een snelle en grote bloei zou kennen. De katholieke hiërarchie was toen nog in staat om zonder veel tegenspraak de katholieke arbeiders te leiden; vooral het Vlaamse deel daarvan kon nog veel vertrouwen opbrengen en het verweer van de arbeiders (katholieke en in het algemeen) was nog in een beginstadium. Na enkele jaren zou de aartsbroederschap echter stagneren en hoewel er tegen het einde van de 19de eeuw een nieuwe bloeiperiode aanbrak, had ze eigenlijk zichzelf overleefd: er was nauwelijks evolutie geweest in haar sociale opvattingen en methodes, ze heeft nooit een dynamisch en vernieuwend karakter vertoond.34 Er was trouwens betwisting tussen bestuurder en prefect rond leiding en methode, want Van Landeghem had het genootschap een minder klerikaal en meer militant karakter willen geven, juist door het contact van arbeider tot arbeider, maar de pater zag het succes van de behoudsgezinde vereniging, gericht op vernieuwing en verdieping van het geloofsleven.35 Deze tweespalt geeft aan hoe het genootschap de overgang vormde tussen broederschap en gilde.
Hoe is dan onze Mechelse affiliatie ontstaan?36 Steden met veel fabrieksproletariaat waren ongunstig voor de aartsbroederschap, maar Mechelen was toen slechts een stille provinciestad, met wel voldoende arbeidersbevolking. De pater startte hier met de Vereniging van gebeden, die voor iedereen open stond en in de praktijk vooral een gebedsvereniging voor vrouwen was (want het genootschap was een mannenzaak). Volgens de traditie in de Kring kwam het genootschap zelf er met hulp van kan. De Decker en Mgr. Scheppers, maar alleen een beknopt historisch overzichtje, opgemaakt n.a.v. van een vroegere viering, getuigde daarvan. Ook Broeder Richard Van der Borcht, die toen net zijn “Positio super virtutibus”37 voor Mgr. Scheppers opgesteld had, had er nog nooit van gehoord. In de Gèsu-residentie aan de Kruidtuin in Brussel, waar toen nog het archief van de jezuïeten bewaard werd, vonden we dan het dagboek van pater Van Caloen, met alle antwoorden, ook over de hulp van Mgr. Scheppers.
naar boven
Oprichting tot storm38
Vicaris-generaal Van Hemel blijkt een groot beschermer geweest te zijn, maar er is vooral een regelmatige briefwisseling geweest met Mgr. Scheppers die in scholen en kloosters de vereniging van gebeden oprichtte en ook E.H. De Decker (toen nog geen kanunnik)39 wordt gevraagd om het genootschap op te richten. Er zijn dan een hoop priesters geweest als kandidaat-directeur, maar uiteindelijk werd het E.H. Van Moer, onderpastoor van 't Begijnhof (een ziekelijke, maar dynamische man), wat P. van Caloen, samen met E.H. De Decker, gaan vragen is. Ze zijn dan op 6 maart 1859 mogen beginnen in de kapel van het godshuis van Oliveten (dankzij Mgr. Scheppers wiens broeders het godshuis bestuurden). Enkele weken later was het genootschap de kapel al ontgroeid en mochten ze van de pastoor van St.-Pieter en Paulus zijn kerk40 gebruiken, waar op 16 mei de plechtige installatie en affiliatie (verbinding) aan de aartsbroederschap plaatsgreep.
Nog in het stichtingsjaar werd de refugie van de abdij van St.-Truiden gekocht als lokaal en begin 1874 was het nieuw gebouwde lokaal in de Bergstraat klaar. Het genootschap werd dus wel overgebracht naar de Sint-Jansparochie, maar was er voor de ganse stad!
Er moest gezonde ontspanning geboden worden en verenigingen zijn er dus genoeg geweest: er is een biljart gekocht, ook een Engels biljart met een eigen vereniging, een afdeling Vogelpik, een fanfare, een zang- en toneelafdeling, een handboogmaatschappij, het Kegelspel, het kaartspel van “De Ware Xaverianen” en later nog andere. Het lokaal diende immers o.a. “om de werkman een zondags verzet te verschaffen zonder iets te moeten verteren”; zij konden zich daar “op eene gevoeglyke wijs verlustigen” (i.p.v. in de herberg hun geld en gezondheid te verkwisten en hun ziel verloren te geven).
Uiteraard namen zij ook deel aan allerlei godsdienstige plechtigheden (volksmissies, algemene communies, bedevaarten, processies), maar het zijn vooral hun verwezenlijkingen inzake volksontwikkeling die interessant zijn. Van in hun eerste jaar hebben ze een Franse en Vlaamse volksbibliotheek gehad om stichtende en vormende boeken uit te lenen aan Xaverianen en buitenstaanders; enerzijds tegen het bederf door slechte boeken en anderzijds omdat de enkele universiteits- en stadsbibliotheken toen niet erg openbaar waren en zich uit de aard van hun boekenbezit tot een meer gevormd publiek richtten. Men deed ook aan verbranding van protestantse bijbels e.a. slechte boeken. Na een jaar of 10 werden de kosten ervan te groot en werd de bibliotheek overgelaten aan het “Werk der goede boeken”. In 1860 startte men met een avondschool voor analfabeten en vier jaar later met een zondagsschool voor de jongeren (die tevens een kweekschool voor het genootschap was). Er werd zelfs aan landelijke lectuurvoorziening gedaan door de uitgave van het weekblad “De Ware Volksvriend” (met ook een Franstalige versie “L'Ami des familles”), een religieus nieuws- en annoncenblad, dat tegelijk katholiek stichtend en ontspannend wou zijn, echt gehouden werd als het blad van de Xaverianengenootschappen en tot 1914 zou meegaan. Er waren ook nog drukwerkjes i.v.m. hun patroonheilige. 't Was volksontwikkeling natuurlijk, geen volksontvoogding en eerder vergelijkbaar met het onderwijsproject van de late 16de eeuw, na het Concilie van Trente41.
Na een sterke daling t.g.v. de opkomst van de socialisten (het ledenbestand was in 1882 gehalveerd), groeide het genootschap weer naar een nieuw hoogtepunt. E.H. Weyns, de nieuwe directeur, had in 1881 secties gevormd volgens de ligging der straten, voor een betere kennis, bestuur en aangroei van de leden; zo kon iedere hoofdman een streek oppassen. Ook in het grotere geheel zochten ze hun heil, in de hoop het tij te kunnen keren: in 1881 vroegen ze hun aanneming in het Belgisch Verbond der Katholieke Volkswerken en enkele jaren later (1898) hebben ze, samen met de deken van de Katholieke Werkmanskring en enkele priesters, het Verbond der Katholieke Maatschappijen van Mechelen opgericht. Na WO I werd hun doel echter finaal voorbijgestreefd, daar de oorlog de massa bewust gemaakt had van haar betekenis, zodat de christelijke arbeidersbeweging definitief brak met de burgerlijke bevoogding, t.v.v. een specifieke standsorganisatie, het ACW. Na vele plaatselijke tegenkantingen was er in de Kring wel sprake van Onderlinge Bijstand, Spaarkas, Voorzieningskas en Pensioenkas, maar dit waren slechts bijgevoegde werken, die spoedig voorbijgestreefd werden. Tot in WO II werden de behoeftige Xaverianen ook af en toe gesteund door het uitdelen van broodkaarten vanwege de prefect of een weldoenster. De prefecten waren trouwens geen arbeiders (Jozef Laenen bijv. was een gemeenteraadslid en schepen en Robert Olbrechts een advokaat).
Het genootschap is wel mee met de tijd geëvolueerd door het oprichten van nieuwe afdelingen (met het verenigingsleven dus). De vrouwen, die rond 1910 voor 't eerst mochten meekomen, hadden in 1921 de Damesafdeling gesticht, de algemene vrouwenbeweging op de voet volgend. De “Jonge Wacht” Zang en Symphonieafdeling moest waarschijnlijk een alternatief vormen voor de KAJ en moest dus weer zorgen dat de jongeren de weg naar het genootschap vonden. De biljartclub “De Xaveriaan” kreeg toen ook vorm en in 1923 werd de acrobatenclub “De hoop der toekomst” gesticht, die gedurende 30 jaar een groot succes zou kennen. In 1924 kwam “Xaverianen-Vooruitzicht” er, een spaarkas (met de uitbetaling eind september kon men zijn wintervoorraad aanschaffen). Toen rond 1930 de oudere toneelleden weggegaan waren, kwam de toneelgroep van de Hanswijkparochie (“Dienen”) hen vervoegen.
Tijdens WO II was er praktisch niets meer. Boven werden eerst soldaten gelegerd en later vond de verzekeringsmaatschappij Mercator er een onderkomen. Er kwamen maar enkele leden meer, die om op de verwarming te besparen, in de kamer van de concierge met de kaarten speelden. Die portier tijdens de oorlog en zijn vrouw “Moe Meulepas”, was het echtpaar dat voordien het stadsmuseum opengehouden had. “De Graalridders” (in 1938 gestichte scoutsgroep van het Atheneum), hadden er toen hun lokaal (1942-'49).
In de jaren 50 kwamen er weer nieuwe verenigingen tot stand (St.-Hubertus-karabijnschutters, pistoolschutters, volkskunstgroep “De Beiaard”, er werd ping-pong gespeeld voor de BLOSO-competitie er was ook een zangkoor voor dames en dan nog turners), maar er zouden er ook verdwijnen. Zo verdween de harmonie in '68, hoofdzakelijk te wijten aan de teloorgang van de parochiale processies. In '69 kwam de karateclub “Kyokushinkai-kan” erbij, er was een kinderdansgroep en men zag er zelfs de Politieharmonie.
We hebben nooit kunnen vinden wanneer het juist gebeurd is, maar op een gegeven moment is de kapel verhuisd naar beneden, naar het huis dat links aan de grote gelagzaal paalde. De gewezen kapel boven, die al dienst gedaan had als toneelzaal voor Dienen, werd afgestaan aan de doelschutters van de Kon. Jonge St.-Sebastiaan (een voor die tijd modern ingerichte oefenzaal). De kapel beneden verdween ook (in '69 maakte de reeds vermelde karateclub daar haar dojo). Achteraan in de tuin was er toen nog de repetitieruimte van de toneelvereniging (daarna gebruikt voor de misvieringen) en een lange smalle zaal waar een vereniging van karabijnschutters onderdak vond.
Als verdedigingsmechanisme heeft men dus eerst een betere organisatie van de controle op de leden geprobeerd en het aaneensluiten in verbonden, maar na WO I bleek de juiste weg voor overleving het oprichten van eigentijdse afdelingen te zijn, samen met een wijziging van organigram en statuten, wat na de komst van pater Karel snel gebeurde (herdoopt tot “Vrijetijdscentrum Xaverianen” in '71 en vzw “Socio-Kultureel Centrum Xaverianen” in '73).
Zo kon men in 1984 het 125-jarig bestaan vieren. In 't voorjaar al officieel (want gesticht op 6 maart) en op 2 september was er dan in St.-Pieterskerk een plechtige misviering (voorgegaan door kardinaal Danneels) en de verbroedering met de vier voornaamste zusterafdelingen die er nog bestonden (Turnhout, Sint-Amands, Aartselaar en Brugge) met harmonies, drumbands en majorettenkorpsen op de Grote Markt.
naar boven
Storm en toevlucht
Op 12 november 1988 werd er een afscheidsfeest gegeven voor P. Karel (de man van de reizen en wijnavonden en gastronomische weekends), die in 1970 de nieuwe en laatste directeur geworden was en nu ere-directeur werd. Het priestertekort begon zich overal te laten voelen, schreef hij zelf, zodat er meer inzet van de gewone burger verwacht werd en er was tenslotte het hoofdbestuur om leiding te geven42.
Eén jaar later, in september 1989 had men nog het 130-jarig bestaan gevierd met de jaarlijkse Xaverianen-verbroederingsdag (met de bevriende muziekverenigingen uit Turnhout, Brugge, Sint-Amands en Aartselaar)43.
Op 25 januari 1990 woedde er echter een zeer zware storm, de zwaarste in 100 jaar – eigenlijk nog een trapje hoger, nl. een orkaan, Daria44 genoemd.45 Die woedde die avond over Ierland, Groot-Brittannië, Frankrijk, Nederland, Duitsland, België en Denemarken en kostte aan een honderdtal mensen het leven. Dat valt bij ons zo zelden voor dat de ernst van de waarschuwingen bij de meeste mensen niet eens doorgedrongen was.
Bussen en vrachtwagens waren gekanteld en de pannen waren van de kerkdaken gevlogen. In Mechelen was er toen voor de rest niet veel schade, maar de uitleg die we toen gekregen hebben, was dat juist het nog maar pas vernieuwde dak van de Kring het probleem veroorzaakt had: de windhoos was daaronder geslagen en kon niet meer weg.
Door een laat bezoek aan de huisarts, stonden we toen zelf niet om half of kwart voor zeven aan de deur te wachten om zeker een biljart te hebben, maar kwamen we er eerst rond vijf over zeven aan. Net achter het hoekje, op de Biest nog, was het even een gevecht tegen de wind, hoorden we het lawaai en toen we de hoek omdraaiden, kwamen de gerants ons al toegelopen. Die hadden de muren zien bewegen, stonden maar op enkele meters van het poortgebouw en hadden zo nog kunnen buiten vluchten. We zijn zelf direct de omgekeerde weg gegaan, maar je stapte daar op één grote puinhoop en dat in het stikdonker; zonder professionele hulp kon je er niet veel aanvangen!
Degenen die binnen waren, dachten een lange donderslag gehoord te hebben, maar dat was de wind die onder het dak geslagen was, niet weg kon en dan maar het hele (vernieuwde) dak weggeblazen heeft en dan op de muren is beginnen werken. De gerante is in paniek naar beneden gekomen met de boodschap dat de muren bewogen. De biljarters zijn nog hun keu beginnen uiteen vijzen, maar dan ging het licht uit en hoorden ze alles kraken. Eén heeft zich kunnen redden door in het deurgat naar het meest linkse gebouw van de groep te gaan staan (de dojo), al heeft zijn voet wel bekneld gezeten onder de deur. De twee andere biljarters waren in de tuin gevlucht, hoewel die deur (nooduitgang) normaal gesloten was maar ze stond er gewoon er al niet meer in. Eén daarvan raakte bedolven onder de stenen, maar de tweede heeft snel wat stenen verwijderd zodat de andere – die uiteindelijk slechts een kleine verwonding aan zijn duim bleek te hebben – beter kon ademen en wat later door de “pompiers” bevrijd werd.46
De doelschutters boven hadden minder geluk: één is bovenop het puin rechtstaand mee naar beneden gerezen, maar er was ook een dode. Een speurhond van de politie ('t was eigenlijk een speciale hondenbrigade van de Brusselse stadspolitie die in allerijl opgetrommeld was in de hoop het slachtoffer nog levend te vinden) heeft die jongeman gevonden op de plaats waar hij het laatst gezien was en waar hij dus gewoon onder het puin bedolven was. Burgemeester Vanroy is na de gemeenteraadszitting ook nog afgekomen en de omstaanders komen toespreken. Een uur later (met volle zalen) en de ramp was onoverzienbaar geweest!47 Tevoren waren er slechts enkele schalies van 't dak gewaaid en een dakplaat komen los te zitten. De deuren waren zelfs gesloten door Eddy en Els (die toen voor de uitbating zorgden) om de wind geen vrij spel te geven. 't Was echter geen geval van de wind die buiten de waard gerekend had, maar omgekeerd! De laat-zeventiende-eeuwse huisjes stonden nog wel recht, maar zijn opzettelijk vernield door de bulldozers, die tenslotte in 't puin naar een mens kwamen zoeken. Het stadsbestuur was zich ook niet bewust van de historische waarde van die geveltjes, want enkele jaren eerder had het bestuur nog te horen gekregen dat ze iets moesten doen aan die achterover hellende muren.
Ook Op-Sinjoorke heeft toen in ons dialect een stukje geschreven in De Streekkrant: “Dag beste mense van Mèchele en oemstreike, Verleije weik emme toch nogal is ne kie verschoute, hé. We zén in ons land na wel eet of wa gewoen van reigen en wind, ma nen orkaan gelak as in Ameirika, da zeen we toch nie alle dage. In ons stad is 't al ba al nogal meigevalle, b'halve in de gebeure van de Viemèt. Ne mens die doed blèft onder de stiene… ge weurdt er efkes stil van. Dan vergette efekes al d'ander miseire. Zee na de Savverjaane… 't Is nog een ienig ouverblaufsel van Mèchels gemienschapsleive. Degene dee de Savverjaane kende, weere d'r altau trug nartoo getrokke. Want daa hing eet tusse de mense. En as ge't nie kende, kunde oe nie vuistelle, wa da zoe een hôôs betiekende mé al dee verieniginge dee allemal veu malkander oepkwame. E'paar jaar geleije emme ze nog zjust een hiel neef dèk gelei. En nau staatter niks nie mie van recht. Een ramp is da. Ik houp, asse binnekeut nen bennefit geun dôôn veu da spel trug recht te zette, da hiel Mèchele zal heullepe. Want zoe eet, da mag in ons stad nie verloure gaan. OEP-SINJORREKE” 48
Tussen die avond en de nacht van 28 februari op 1 maart werd België geteisterd door een record aantal stormen in een tijdsspanne van iets meer dan een maand, die uiteraard veel schade veroorzaakten (in ons land voor ruim 19 miljard Bfr.). De verzekeringsbranche heeft daarna zelfs schadescenario's opgesteld, waaronder die van de Super-Daria's, om maar te zeggen wat een impact die orkaan gehad heeft. Het is vooral daarna dat de nood aan een natuurrampenplan zich echt deed aanvoelen. Er zijn in de volgende jaren nog wat aardbevingen en overstromingen gevolgd en die vermenigvuldiging van natuurrampen met hun schadelijke gevolgen maakten er een maatschappelijk fenomeen van, zodat uiteindelijk de wet van 17 september 2005 de dekking van natuurrampen (aardbevingen, overstromingen, overlopen of opstuwing van riolen en aardverschuivingen of grondverzakkingen) verplicht stelde in de brandverzekering. Na de stormen had de Minister van Economische zaken al een voorontwerp van wet opgesteld voor een verplichte stormverzekering, maar die geraakte voor het einde van de legislatuur niet meer door de Ministerraad. Pas sinds het KB van 16 januari 1995 tot wijziging van het Brandverzekeringsbesluit van 24 december 1992 is het stormrisico verplicht in de brandverzekering opgenomen49.
De Kring zou er niets meer aan hebben: het lokaal was voor 17 miljoen Bfr. verzekerd, maar niet voor stormschade. In mei meldde het hoofdbestuur dat de verzekering hen met 10% van de verzekerde waarde wou afschepen50. Een solidariteitsactie van de Europese burgers voor de stormslachtoffers had een fonds opgericht voor financiële steun aan de getroffenen, waarbij twee maand later voor België een som van 13 miljoen Bfr. aan het Belgische Rode Kruis overgemaakt werd, vooral om de families van overledenen en zwaargekwetsten te helpen51. Daarmee had de Kring nog geen nieuw lokaal. Van het rampenfonds hebben ze uiteindelijk 10% gekregen, nog geen 2 miljoen Bfr. (het plafond werd bepaald op 10 miljoen, via de verrekening in schijven zakte dat tot enkele miljoenen en daar ging dan nog eens ¾ af van wat de verzekering betaald had). Daarvan moest dan nog de rekening van de hulpdiensten aan de stad betaald worden en een schadeclaim van de familie van de overledene. Er moest een oplossing gezocht worden.
Het verhaal draait verder voor een groot stuk rond de biljartclub. In 1939 was in het parochiehuis van O.L.Vrouw-over-de-Dijle in de O.L.Vrouwestraat “B.C. Sint-Jozefskring” opgericht. In 1973 werden die gebouwen gesloten en verkocht en zorgde pastoor-deken Louis De Backer ervoor dat de biljartclub52 terecht kon bij de Xaverianenkring, waar ook een (kleine) biljartclub was (“B.C. Xaverianenkring”), waarmee ze fusioneerden tot gewoon “B.C. De Kring”. Na de storm trokken we zelf eerst naar pater Rufien Van Ouytsel (de gardiaan van de minderbroeders) om hun oud Kranske53 in de Karmelietenstraat te vragen voor de BC, maar ze hadden dat zelf volledig nodig voor de Chiro. Samen met de voorzitter trokken we (mede op aanraden van P. Rufien en van P. Servulus, medepastoor van de H. Hartparochie) naar de verantwoordelijke van het Olivetenhof. Het parochielokaal van St.-Libertus was ook een optie, maar 80% van de leden koos voor dat van het H. Hart54. Op 26 mei is er in Berlaar-Heikant door bevriende biljartclubs nog een benefietavond georganiseerd55.
Daar aan de Olivetenvest – waar men ook nog met afbetalingen zat – was men gelukkig met de extra inkomsten en de club daar was toch op sterven na dood, zodat er voorlopig samengesmolten werd en hun kas geblokkeerd56. De verantwoordelijke bleef echter wat kortzichtig in de zin dat er geen nieuwe kosten mochten gemaakt worden en er dus geen derde biljart mocht bijgezet worden. De bulldozers hadden bij hun zoektocht wel over de biljarts gewalst, maar de club kon nog wel een nieuwe betalen en had die ook nodig57. Toen het hoofdbestuur van de Xaverianenkring dan vroeg of de biljartclub zou terugkomen in het geval van heropbouw, werd dat dan ook toegezegd en kon eraan begonnen worden.
naar boven
Heropbouw en einde
Er zijn dan natuurlijk eerst afbraak- en opruimingswerken geweest, met de nodige problemen met de belendende huizen, er werd al een akkoord gesloten voor de gedeeltelijke verkoop van een stuk grond en de architecten Croon en Poplemon zetten al een gedeeltelijke nieuwbouw (het stukje voor de Kring) op plan58. In maart 1991 werd gemeld dat het derde nieuwbouwplan59 een gunstig advies gekregen had van de Mechelse bouwdienst en er op 25 maart in het Olivetenhof een algemene vergadering zou belegd worden om te beslissen of men ging herbouwen of niet60.
Een klein probleempje met de eigendomstitel werd snel opgelost. Zo'n genootschap had vroeger immers geen rechtspersoonlijkheid (dat stond in de 19de eeuw nog niet in de wet). Het lokaal stond dan maar op naam van de prefekt61 en daarna van een edele heer uit Brussel ( graaf René Moretus [de Theux], een afstammeling van het befaamde Antwerpse drukkersgeslacht Moretus ) en dan moesten ze van diens weduwe (hij overleed in oktober 1895) weer de erfenisrechten betalen (560 Bfr.)62, … 't Was maar een noodoplossing. Eén jaar na de inwerkingtreding van de “VZW Wet” van 1921, werden de twee Mechelse Parochiale vzw's opgericht; de huidige vzw VPW Mechelen-Noord werd opgericht bij akte van Meester Edgar Delvaulx, notaris te Mechelen op 27 april 1922 en dit onder de oorspronkelijke benaming “Vereniging der Parochiale Werken van de Dekenij Mechelen-Noord”. De eigendomstitels van de Xaverianen werden daar dan ondergebracht vanaf 24 juli 1923 (overgedragen door weduwe Louise de Theux de Meylandt die officieel eigenares was van grond en gebouwen en zelf op 1 december van dat jaar zou sterven); het staat zo nog op de nieuwbouwplannen: opdrachtgever was de VPW Gewest Mechelen-Noord, afdeling 20 Xaverianen. De Xaverianenkring werd eerst in 1973 zelf een vzw. De vzw Parochiale Werken heeft wel erkend dat de eigendom eigenlijk aan de Xaverianen toebehoorde en heeft in september 1991 vlot een akte van vrijwillige afstand getekend om de heropbouw mogelijk te maken, op dezelfde dag dat de vzw Xaverianen een akkoord sloot (basisakte) met de bouwonderneming Usewils, die op hun grond appartementsgebouwen en garages wou optrekken, waarbij grond en gebouwen onder het stelsel van mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid werden geplaatst. De grond werd verkocht aan de BV Usewils die er een flatgebouw heeft opgezet. Een gedeelte van blok A (“zaal Xaverianen”, drankenberging, gang, tuin, lokaal voor de CV, keuken, bestaand zaaltje en berging) bleef eigendom van de vzw (en dus onrechtstreeks van de VPW Dekenij Mechelen-Noord).
Op 5 september 1993 werd het heropgebouwd lokaal weer opengesteld met een receptie, inzegening door pater Karel, onthulling van een gedenkplaat, een feestbanket en een mis. De meeste andere verenigingen waren echter al vertrokken of werden ontbonden. Er waren natuurlijk ook zoveel repetitieruimtes niet meer in dit verkleinde lokaal. De Kon. Jonge Sint Sebastiaan (handboogschutters), die hun amper 24-jarige koning (uit Beveren) verloren hadden in het ongeval, zijn op zoek gemoeten naar een grote oefenruimte en hebben na vier jaar zoeken aan de Mechelsesteenweg in Rumst een lokaal kunnen aankopen. Eén jaar na de storm, toen de bouwplannen klaar waren, werd er nog geschreven dat alleen de handboogschutters naar Lier gegaan waren (ze mochten eerst oefenen in het lokaal van Kon. Moed & Eendracht daar) en de karateclub het nog niet wist; maar biljartclub, damesafdeling, voetbalclub “Voetbal Xaverianen” (die al een reuze-kaartavond georganiseerd hadden in het St.-Romboutscollege), Spaarkas en de K.V. Supporters en Kaartclub Verbroedering zouden blijven.63 De karateclub Oyama was direct verder gegaan in het BBC sportcomplex en de Wip-handboogmaatschappij Vrijschutters gebruikte het Luna-park lokaal te Perk. De Damesafdeling had vergaderd boven de burelen van P. Karel. De kaarters van Verbroedering waren eveneens in het Olivetenhof komen spelen en het Spaarkaske verhuisde ook (al mocht het “kaske” zelf er weer niet opgehangen worden)64.
Alleen de vrouwenclub en de biljarters bleven uiteindelijk over. Er werd nog wel maandelijks voetverzorging gedaan, maar ook dat verdween. Op zondag kwamen de filatelisten, maar ook maar éénmaal per maand. Naarmate de genootschappen hun eigen doelstellingen overleefd hadden, draaiden ze al lang nog maar alleen rond het verenigingsleven van de aangesloten verenigingen en dat zou dan uiteindelijk ook het probleem worden.
Pater Karel65, ere-directeur, was aanwezig bij de heropening, maar had al gezegd dat het de tijd van de leken was. Dit ultieme lekenapostolaat, zonder klerikale leiding, kwam echter te laat. Twee jaar later, in 1995, zouden alle minderbroeders uit Mechelen vertrekken naar Sint-Truiden (één van de vier nu nog bestaande huizen) en Tielt (in 2007 ook verlaten). In '99 werd het klooster definitief opgeheven (er kwamen appartementen in de plaats) en de kloosterkerk is nu een hotel.
Bij de heropening was er geen gerant/concierge meer (dat kon de Kring zich niet meer veroorloven) en werd “de toog gedaan” door een beurtsysteem van enkele vrijwilligers; de kuis werd aan een kuisvrouw overgelaten. Op het einde werden alle kosten voor licht, verwarming en schoonmaak dus hoofdzakelijk gedragen door het verteer van de biljartclub, wat uiteraard onhoudbaar was. Op de jaarvergaderingen werd telkens een verslechtering van de kastoestand vastgesteld en uiteindelijk bleef van het hoofdbestuur der Xaverianen ook maar één persoon meer over.
Na
wat opzoekwerk ging het bestuur van de biljartclub in 2012 aankloppen bij de VPW66.
Ze werden daar ontvangen door federatiepastoor Jan Arnalsteen en secretaris Jan Feyen en stelden er het probleem dat ze onmogelijk nog
de kosten van gas en elektriciteit konden dragen. De “dekenij”67
stelde toen voor om tijdelijk de kosten op zich te nemen. Ook zij stelden toen vast dat de zaak op sterven na dood was. De grondlasten
werden ook al door hen gedragen, vernam men later. In de zomer van 2012 werden de leden van de vzw dan op een algemene vergadering
bijeengeroepen waarop de ontbinding van de vzw werd vooropgesteld, wat in een akte vastgelegd werd door de aanwezige
notaris Arnout Schotsmans68.
Zo werd het lokaal gesloten.
Op diezelfde vergadering zijn de VPW-voorzitter en -secretaris met het voorstel gekomen om met het resterend aantal leden van de biljartclub (ze waren nog maar met een tiental) naar het Olivetenhof te trekken, waar ze ook al van 1990 tot '93 tijdelijk onderdak gevonden hadden. Daar komen de laatsten nog tweemaal per week bijeen, nu in het zaaltje waar vroeger de parochieraad e.d. vergaderden. Het is nog de enige club in Mechelen die niet bij de Belgische Biljartbond aangesloten is (waarvoor je teveel op verplaatsing moet spelen).
De Xaverianenkring is dus geen “kring” meer, maar het lokaal kan nog wel gehuurd worden als feestzaal (het is een ontmoetingscentrum, één van de zes parochiecentra van wat nu de Catharinaparochie69 is).
naar boven
Addendum: het roosventer70
van Leopold Pluys
naar boven
Vervaardiging
In 1869 was de voormelde eredienst van het H. Hart van Jezus ingesteld. Wanneer in 1866 de Broederschap van het H. Hart van Jezus werd ingericht in St.-Janskerk, had E.H. Kuyl als medebestuurder de broeders aangespoord om hun namen te laten inschrijven in die instelling en daarna in het Apostelschap des Gebeds, waaraan alle leden voldaan hadden. Een maandelijkse plechtige toewijding aan het H. Hart van Jezus werd altijd om een bepaalde reden uitgesteld, maar zodra hij zelf directeur benoemd was, nam hij de zaak beter ter harte en in juni 1869 begon dit en zou voortaan elke eerste zondag van de maand plaatsgrijpen, onmiddellijk na de preek, waarbij een beeld van het H. Hart, omringd met veel kaarsen en bloemen, op het altaar gezet werd.71 Op 21 november 1870 kreeg de directeur voor zijn patroonsfeest van de broeders een geschilderd beeld van het H. Hart van Jezus, dat sindsdien elke maand gebruikt werd voor die plechtige toewijding72.
Dit had zoveel bijval genoten, dat het bestuur aan de broeders beloofd had om, indien God hun een nieuw lokaal zou geven, uit dankbaarheid de kapel ervan aan het H. Hart toe te wijden. Op 6 december (1874) werd die dan ook toegewijd aan het H. Hart (van Jezus) en St.-Franciscus (Xaverius). Een afbeelding van het H. Hart zou dan ook het bijzonderste voorwerp van de kapel moeten worden en de prefect had daarom beloofd een mooi houten en geschilderd beeld ervan te laten vervaardigen. Dat zou dan echter op het altaar moeten geplaatst worden en dan wist men geen blijf meer met het beeld van hun patroon, zodat de prefect in de plaats, op zijn kosten, door de Mechelse glazenier Leopold Pluys73 (die vanaf 1867 de leiding van vaders atelier overgenomen had) een afbeelding van het H. Hart in geschilderd glas liet maken, om in de rosace te plaatsen. Het ontwerp was gemaakt door de Antwerpse glasschilder Mingaey74. In 1881 schonk prefect Wouters toch nog een beeld van H. Hart van Jezus en een O.L.V.-beeld, waarvan hij de voetzuilen liet schilderen. Ze werden op 1 mei gewijd, samen met de oprichting van de kruisweg (geleverd door Van Der Vloet op 22 april 1881 voor 140 Bfr.). De prefect liet toen ook op zijn kosten het beeld van St.-Franciscus Xaverius boven het altaar plaatsen.75
Bron: de volgende tekst moet gestaan hebben in het verdwenen76 deel 1 van de Annalen (uittreksels verschenen echter jaren later in De Ware Volksvriend en werden ingeplakt in deel 377):
“Geschilderde Rosace. – Wanneer wij in het jaar 1869 den eeredienst tot het H. Hert van Jesus instellende, ondervonden, dat deze godvruchtigheid bij onze broeders veel bijval had en dat zij met grooten iever en in groot getal de maandelijksche toewijding aan hetzelve bijwoonden, beloofden wij hun dat indien God in zijne goedheid ons een nieuw lokaal zoude geven, wij uit dankbaarheid de kapel aan het H. Hert zouden toewijden. Wij hebben onze beloften gehouden.
Op 6 December heeft de Zeer Eerweerde Heer Van Campenhout78, omringd van verscheidene geestelijken, op eene plechtige wijze onze Kapel aan het H. Hert en aan den H. Franciscus toegewijd. Het bijzonderste voorwerp onzer Kapel moest dus het afbeeldsel zijn van het H. Hert van Jesus.
Onze achtbare Prefekt, groote ieveraar en minnaar van het H. Hert, beloofde te dien einde een schoon houten en geschilderd beeld te laten verveerdigen. Doch, daar hetzelve natuurlijk op den Autaar moest geplaatst worden en wij in dit geval niet zouden geweten hebben, waar met het beeld van den H. Franciscus te blijven, dat toch ook eene bijzondere plaats verdiende, stelde de Eerw. Heer Directeur, aan den heer Prefekt voor, het H. Hert in geschilderd glas, in de rosace te laten plaatsen. Hij stelde in dit voorstel volkomentlijk toe en gaf hem de toelating op zijne kosten de rosace te laten verveerdigen in geschilderd glas.
Mingaey, schilder te Antwerpen, maakte de tekening in karton, voor den lagen prijs van 55 fr., en Mijnheer Pluys, glasschilder te Mechelen, oefende dezelve uit voor den prijs van 300 franken.
Onze rosace, is van teekening de schoonste glasraam die er tot heden toe in Mechelen bestaat, zoo getuigen immers alle ware liefhebbers en kenners der kunst.
Bij de wijding der Kapel, beloofde onze achtbare Prefekt, dat hij nog 700 franken gaf om de Koor te laten schilderen.
Mochte de Goede God dien braven man, tot welzijn van ons Genootschap, nog vele jaren in het leven bewaren.”
naar boven
Herstelling
Kan. Van Caster79 had die tekening bewaard en kon het kunstwerk in 1902 doen herstellen, maar wel op kosten van het Genootschap, wat op 400,79 Bfr. kwam.
Bron: de volgende tekst hebben we nog in de originele versie:80
in margine: “Op de maand Juli ten jare 1902”.
“Geschilderde Rosace hersteld.
Zie wat over dit kunstwerk geschreven is door den vorigen Eerw. Bestieder Th. Kuyl, 1ste volumen bladz. 316.81 – De E. H. Bestierder [bovengeschreven: C. Weyns] bemerkte sedert eenigen tijd dat stukjes glas uit de Rosace verdwenen, hij nam het besluit dit te laten herstellen denkende dat de onkosten niet hoog zouden komen. Maar hola! Eene stelling moest eerst geplaatst worden langs buiten, en na de Rosace bezichtigd te hebben, was het ijzer grootendeels opgevret, en het lood versleten. Mr Pluys zegde aan den E. H. Best. Gij hebt de Rosace doen herstellen omdat er eenige stukjes glas uitwaren, gelukkig dat er die stukjes uitwaren; zoo niet, zou men de Rosace gelaten hebben, en na 1 of 2 jaren ware zij aan stukken uitgevlogen, want het is versleten werk. Ergo gansch de Rosace moest van nieuw lood voorzien worden, de ijzers vernieuwd en dikker gemaakt (door Mr Maes) eene nieuwe ijzeren tralie (door Mr Schippers); het eiken hout der Rosace hersteld door den schrijnwerker De Keyser, gecimenteerd stellingen enz. door Mr Dogaer. Op omtrent 14 dagen tijd was alles in orde. Nu is het prachtig de Rosace te aanschouwen, en zal menige jaren blijven duren. Ook de schilder Mr Wynants heeft er aan gewerkt. Natuurlijk zullen de onkosten veel hooger loopen dan het te voorzien was; doch, patientie, een kunststuk (het schoonste gezicht der kapel [)]mocht toch niet te niet gedaan worden.
Ziehier nu de onkosten:
Mr Leop. Pluys, glasschilder fr 208.60
Mr Maes, smid waaronder gevlochten draad 73.15
Mr Dogaer, plafonneerder stelling, ciment enz. 47.10
Mr De Keser, schrijnwerker 37.85
Mr Schippers, koopman in ijzer
Mr Wynants, schilder Kapel 34.09
400.79
De Z.E.H. Kan. Van Caster, heeft de goedheid gehad de Rosace in zijnen vorigen staat te doen herstellen, zeggende dat hij de teekening daar nog van bezat. Doch alles moest door den Eerw. Heer Direkteur betaald worden. Alhoewel de onkosten nog al hoog loopen, zal het den E. H. Direkteur en zijnen raadsleden niet berouwen, dit schoon kunststuk vernieuwd en voor lange jaren versterkt te zien. Alles tot meerdere eer en glorie van God en van het H. Hert van Jesus!”
naar boven
Verplaatsing
Toen de kapel naar beneden verhuisde, is het oude glasraam – het “rondlicht” – mee verhuisd. Daarbij bleven alleen de twee binnenste cirkels bewaard, niet de buitenste roosbladen. Hierdoor begon het nog meer op een radvenster82 te lijken. Deze vroege vorm dateert uit de 12de en 13de eeuw, de laat-romaanse en romanogotische periode. Hoewel wat minder zwaar van uitvoering dan de middeleeuwse voorbeelden, laat onze foto van de kopgevel zien dat het een neoromaanse vorm was. Men kon dit nog vanuit de tuin bekijken (in de tuinmuur van de dojo), al begonnen er weer wat glaasjes van te sneuvelen. Met de storm later is alles vernield en afgebroken en we vermoeden dat we zelf als enige83 nog een foto hebben van dat kunstwerk. Het is slechts een polaroid (net als die van de gevel) en dus niet van hoge kwaliteit, maar we hebben ze beide ingescand en wat bewerkt en tonen het resultaat op het einde van dit artikel.
naar boven
Architect:
Ook de ramen aan de zijkant zijn duidelijk neoromaans van inspiratie: het is een reeks van gekoppelde rondboogvensters, met erboven een oculus of ossenoog (een rond venstertje), zij het niet als tracering binnen een rondboograam.
We
beschreven al eerder84
hoe dit gebouw er kwam, toen er eind
1872 een ruim huis met hof, gelegen in de Bergstraat, te koop kwam. Samen met 3 kleine werd dit op 14 januari 1873 gekocht. Na
versteviging van de fundamenten, konden de achtermuren der kleine huizen dienen om op te bouwen, waarmee op 22 september begonnen werd. Het plan voor zaal en kapel erboven
van 28 meter lang en 10 meer breed werd gemaakt door schrijnwerker Alphonse De Vos en metser Franciscus Maes. De Antwerpse architect Frans
Baeckelmans bracht er nog enige veranderingen aan en aan hem dankte men de mooie vensters in de zijgevel, het roosvenster in de kopgevel en het gewelfsel85
van de kapel. Het gebouw stond in ’t droog op 10 januari 1874 en werd op 29 november 1874 ingehuldigd en plechtig ingewijd door Z.E.H. Van
Campenhout, Plebaan-Deken van Mechelen.
Bron: Annalen (…), dl. 3, p. 496 (1031):
knipsel uit De Ware Volksvriend van 05/08/1906:
“(…) Het plan is gemaakt door M. Alphonse De Vos, schrijnwerker en M. Franciscus Maes, metser, twee allerbeste meesters. M. Frans Baeckelmans, architekt
te Antwerpen, heeft eenige veranderingen aan het plan toegebracht, en het is aan hem dat wij de schoone vensters, rosace en 't gewelfsel der kapel
in een woord onze geheele kapel te danken hebben. Deze heer heeft alles gedaan ter eere Gods. / Dat de Heer hem dus loone! Het gebouw
stond in 't droog den 10 Januari 1874.”
De neoromaanse stijl hoeft niet te verwonderen. Bouwmeester Frans Baeckelmans86 is geen onbekende en ontwierp in diverse neo-stijlen. Samen met zijn broer Louis ontwierp hij de neogotische St.-Amanduskerk van Antwerpen en het Gerechtshof (1871-74) daar, een eclectisch gebouw met neorenaissance-inslag. De St.-Janskerk (1887-1890) in Borgerhout is dan weer een neoromaanse kerk naar een ontwerp uit 1883 van hem en zijn collega Hendrik Beyaert. Frans ontwierp ook de Sint-Rochuskerk in Deurne (1891-93, een neogotische kruisbasiliek) en de neogotische basiliek van Onze-Lieve-Vrouw van Goede Bijstand in Péruwelz, het eclectische Stuivenberggasthuis, de neogotische St-Stephanuskerk van Sint-Stevens-Woluwe, enz. Men noemt François en Louis Baeckelmans dan ook typische vertegenwoordigers van het academische eclecticisme van de tweede helft der 19de eeuw.
Onze kapel had wat beter moeten bestudeerd worden toen er nog tijd was, maar toen was de ontwerper niet meer gekend. Tenzij de plannen nog ooit teruggevonden worden of er meer en betere foto's opduiken, zal “dankzij” de storm dit onbekende werk van de bekende bouwmeester wat mysterieus blijven.
Hugo Verstrepen
Zicht op de kopgevel met het dichtgemetselde roosvenster van de oude kapel jaren '80
Zicht op het glasraam van L. Pluys in de voormalige gelijkvloerse kapel in de jaren '80
naar boven
Eindnoten:
1Hij was toen verantwoordelijk voor de Sint-Francisdrukkerij en -uitgeverij van de Mechelse minderbroeders en hoofdredacteur van De Stem van Sint-Antonius.
2Verstrepen (Hugo), De Mechelse Xaverianenkring (1859 - heden). Geschiedenis van de plaatselijke affiliatie van de “Aertbroederschap van den Heiligen Franciscus-Xaverius voor de bekeering der zondaren. Een episode uit het sociaal-katholicisme, Mechelen, 1987, 63 pp.; Id., Stichting en werking van het Mechels Xaverianengenootschap (1859-heden). Herkerstening en volksontwikkeling in het 19de-eeuwse Mechelen in Handelingen van de Kon. Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, bdl. 91 (1987), Mechelen, 1988, pp. 155-186; Id., De Mechelse Xaverianen en O.-L.-Vrouw van Hanswijk in Hanswijk 1000, jg. 3, nr. 3 (sept. 1986), pp. 35-39.
3SAM, Varia, V 1044: Annalen van het Genootschap van den H. Franc. Xaverius ingericht te Mechelen in het jaar 1859. 1878 (1 reg. in 4° in volle lederen band, 1878-1894); Annalen van de Xaverianenkring ingericht te Mechelen ten jare 1859. Inhoud van het jaar 1895 tot 1910 (1 reg. in 4° in volle lederen band, 1895-1914) [deel 1 (1859-1877) is al vele jaren spoorloos].
4Vzw Vrienden van Sint-Rombout: Feestelijke voorstelling van het gerestaureerde beeld van Sint-Franciscus-Xaverius, zondag 04/12/2016 om 14u30 in de kerk van Sint-Pieter-en-Paul (Veemarkt, Mechelen) / 15:35-16:05: lezing door Hugo Verstrepen: De Mechelse Xaverianen : oprichting, doel, praktische organisatie, hoogtepunten, huisvesting, verwoesting en einde.
5Ze noemden zichzelf trouwens ook Franciscanen of Franciscuszonen!
6Trio (Paul), De Gentse broederschappen (1182-1580). Ontstaan, naamgeving, materiële uitrusting, structuur, opheffing en bronnen (Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 16), Gent, 1990, p. 25; Id., Volksreligie als spiegel van een stedelijke samenleving. De broederschappen te Gent in de late middeleeuwen, Leuven, 1993, pp. 19, 40-44, en 59; Graaf (L. P. W., de), De broederschappen op het platteland in de provincie Utrecht op het einde van de middeleeuwen. Een inventarisatie in Erskelens-ButtingER (E. S. C.), Henderikx (P. A.), Leeuwenberg (H. L. Ph.), Leupen (P. H. D.), Maarschalkerweerd (Ph.) en Verkerk (C. L.) (red.) m.m.v. Graaf (L. P. W., de) en Koen (D. T.), De kerk en de Nederlanden. Archieven, instellingen, samenleving. Aangeboden aan prof.dr. C. Dekker bij zijn afscheid als rijksarchivaris en als hoogleraar in de archiefwetenschap alsmede de paleografie van de 14e tot en met de 17e eeuw aan de Universiteit van Amsterdam, Hilversum, 1997, p. 233.
7Osselaer (Tine, Van), Reform of Piety in the Southern Netherlands/Belgium in Jarlert (Anders) (red.), Piety and modernity (reeks The Dynamics of Religious Reform in Northern Europe, 1780-1920), Leuven, 2012, p. 112.
8Cfr. e.g. Verstrepen (Hugo), Stichting en uitbreiding van de parochie van het H. Hart te Mechelen (1897-1911) in Handelingen van de Kon. Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, bdl. 94 (1990), Mechelen, 1991,(pp. 241-272), pp. 246-249 en 259-261.
9Sodalis = kameraad; sodalitas = kameraadschap.
10Een eretitel die de paus kan verlenen aan een bestaande broederschap om die het recht te verlenen elders afdelingen te stichten, over de grens van het oorspronkelijke bisdom heen. Voor de situatie vóór het eerste Kerkelijk Wetboek van 1917, zie art. 940 in Lequeux (Jean François Marie), Manuale compendium juris canonici, ad usum seminariorum, juxta temporum circumstantias accommodatum. Prima pars. Institutiones canonicæ, dl. 3, Parijs, 18432, pp. 24-28. In 1917 werden de regels geformuleerd in artikels 720-725; zie Stutz (Ulrich), Der Geist des Codex iuris canonici. Eine Einführung in das Geheiss Papst Pius X. verfasste und von Papst Benedikt XV. Erlassene Gesetsbuch der katholischen Kirche (Kirchenrechtliche Abhandlungen, 92-93), Stuttgart, 1918, pp. 250-251. Zie ook de kort na de Codex verschenen doctoraatsverhandeling (studie van de oude decreten etc.) Borkowski (Aureliusz Ludwik), De confraternitatibus ecclesiasticis. Dissertatio (...) (CUA Studies in Canon Law, 3), Washington, 1918, 130 pp.
11Zie Mayer (Jan, De) en Wynants (Paul) (red.), de Vincentianen in België: 1842-1992 les Vincentiens en Belgique (KADOC-STUDIES, 14), Leuven, 1992, 404 pp.
12Mayer (Jan, De), Op zoek naar de wortels van de christelijke arbeidersbeweging. De Anti-Socialistische Werkliedenbond van Gent vóór 1914 in Gerard (Emmanuel) en Mampuys (Jozef) (red.), Voor Kerk en Werk. Opstellen over de geschiedenis van de christelijke arbeidersbeweging 1886-1986. KADOC jaarboek 1985, Leuven, 1986, pp. 95-96.
13De periode 1840-1850 kende een zware economische crisis (in heel Europa), met een terugval van de linnenindustrie en de huisnijverheid (restanten van de pre-industriële samenleving op het einde van de industriële revolutie) en halverwege nog een agrarische crisis met misoogsten erbij, leidend tot echte hongerjaren, met criminaliteit en emigraties, met financiële paniek en revolutionaire bewegingen en opstanden; er was een grote toename van het pauperisme en een toenemende vraag naar sociale bijstand.
14De coöperatie was lang vooral het terrein van de progressieve liberalen, die ervoor wilden zorgen dat de arbeiders niet langer een gevaar zouden vormen voor de bestaande sociale orde; zie Defoort (Hendrik), Werklieden bemint uw profijt! De Belgische sociaaldemocratie in Europa, Tielt, 2006, pp. 115-116.
15Gerard (Emmanuel), De christelijke mutualiteiten in Id. (red.), De Christelijke arbeidersbeweging in België 1891-1991 (KADOC-STUDIES, 11), Leuven, 1991, dl. 1, pp. 72-73.
16Zie Hoofdstuk 11: Algemeen kader (1885-1914) van Dhondt (Jan) e.a, Geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging in België. (S.M. Ontwikkeling Antwerpen, 144), Antwerpen, 1960, [ook on line], <https://www.marxists.org/nederlands/dhondt/1960/geschiedenis/11.htm>, geraadpleegd op 21/11/2016.
17Verdoodt (Frans-Jos), Geschiedenis is nooit geschiedenis. Een inleiding tot de feiten, het gedachtegoed en de instellingen van de hedendaagse tijd, Gent, 2001, pp. 168-169.
18Bornewasser (Hans), 1953: 'Honderd Jaar Kromstaf'. Kentering binnen de katholieke subcultuur in Vis (Jurgen) en Janse (Wim) (red.), Staf en storm. Het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland in 1853: actie en reactie (14de verzameling bijdragen van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis), Hilversum, 2002, p. 315.
19Zie in Ecclesia Docens 0820 (Vert. dr. M. Mulders C.ss.R. en dr. J. Kahmann C.ss.R.), Hilversum, 1967.
20Zie bijv. Schokkaert (Luc), De Nationalestraat. Geschiedenis van de christelijke arbeidersbeweging in Antwerpen en omstreken 1857-1988 (KADOC-diversen, 11), Antwerpen, 1998, 422 pp.
21Guido Gezelle en zijn “'t Jaer 30” (met een redactie die het ultramontaanse systeem aankleefde) zouden ook grote belangstelling betonen voor de Xaverianengenootschappen; zie Geens (Jan), Guido Gezelle en “'t Jaer 30” (1864-1870): de popularisatie van het ultramontanisme in Lamberts (Emiel) (red.), De Kruistocht tegen het Liberalisme. Facetten van het ultramontanisme in België in de 19de eeuw, Leuven, 1984, p. 184.
22Lamberts (Emiel),Van Kerk naar zuil : de ontwikkeling van het katholiek organisatiewezen in België in de 19e eeuw in Billiet (Jaak) (red.), tussen bescherming en verovering. Sociologen en historici over zuilvorming (KADOC-studies, 6), Leuven, 1988, pp. 97-98.
23Zie Verstrepen (Hugo), Lokale socio-structurele determinanten van stedelijke seculiere en reguliere priesterroepingen. Casus : stad Gent 180-1914 in Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, Nieuwe Reeks, dl. 38 (1984), Gent, 1984, pp. 141-180, [ook on line], <http://ojs.ugent.be/hmgog/article/download/228/222>, (opgehaald op 27/12/2015).
24Hij was nog burgemeester van Loppem geweest in de Hollandse Tijd.
25Het dagloon van een veldarbeider bedroeg toen 1 Bfr. en een ongeschoolde arbeider kreeg zo'n anderhalve Bfr. of ietsje meer.
26Zijn portret hangt nog in de hal van het kasteel van Loppem. Hij wordt beschouwd als één van de voorlopers van de christen-democratie en wordt er “de apostel van de werklieden” genoemd; cfr. Caloen (Roland, van), De familie Caloen, een familie van landbezitters in Het kasteel van Loppem, 1982, pp. 7 en 10.
27Masson (Ignace), De aartsbroederschap van Sint-Franciscus Xaverius in België, voornamelijk in het bisdom Gent (1853-1896). Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Moderne Geschiedenis KUL, Leuven, 1966, p. 31. Niet het huidige St.-Michielscollege, maar wat nu het St.-Jan Berchmanscollege is, waar onze koningskinderen school lopen!
28De feestdag plus 7 dagen erbij en hij is op 3 december (1552) gestorven.
29Die zou ook als patroon gekozen zijn omdat hij er ook als apostel op uit getrokken was om de heidenen voor het geloof te winnen.
30Masson (Ignace), Op. cit., p. 31.
31Proost (geestelijke leider) en (leken)voorzitter zouden we nu zeggen.
32Zie onze in voetnoot 1 vermelde studies.
33Masson (Ignace), Op. cit., pp. 56-67.
34Masson (Ignace), Op. cit., p. 1.
35Masson (Ignace), Op. cit., pp. 34-35 en 46.
36In de Annalen, dl. 2, p. 306 beginnen de aantekeningen over 1859 e.v. (knipsels uit de De Ware Volksvriend van 29/06/1902 e.v.).
37Mechlinien. Beatificationis et canonizationis servi dei Victoris Scheppers, sacerdotis fundatoris Instituti Fratrum B.M.V. a Misericordia (1802-1877). Positio super virtutibus ex officio concinnata, 2 dln., Rome, 1982, 1207 pp.
38Zie onze publicaties, passim.
39Edmond Lucien De Decker (° Brussel 1813 – † Mechelen 1893), “den grooten volksvriend” maar ook uit gegoede kringen afkomstig, werd titulair kanunnik van het St.-Romboutskapittel in 1862. Zie Willocx (Armand), Kanunnik De Decker: zijn leven, zijne instellingen, zijne weldaden, zijne verheerlijking, Mechelen 1906, 134 pp.
40Tot 1773, toen paus Clemens XIV de Sociëteit van Jezus ophief, was dit de Franciscus Xaveriuskerk van de Mechelse jezuïeten.
41Cfr. Verstrepen (Hugo), Een gedegen katholieke opvoeding (1585-1715) en Leren lezen en vlijtig wezen (1715-1836) in Mechelen van Heerlijkheid tot Stadsgewest. Geschiedenis van de stad en haar bewoners, s.l. (Tielt), 1991, resp. pp. 168-170 (+ bibliografie p. 305) en pp. 210-211 (+ bibliografie pp. 306-307).
42Maandblad Xaveriaantje, jan.-feb. 1990, pp. 4-6.
43Maandblad Xaveriaantje, mei-juni 1989.
44Een weinig toepasselijke naam, want Daria is de vrouwelijke vorm van de Latijnse naam Darius, die via het Griekse Dareios is afgeleid van de Perzische naam Darajavahoesj met de betekenis “hij die het bezit beschermt”. Deze orkaan heeft juist alle bezit van de Kring verwoest.
45Er werd immers windkracht 12 op de schaal van Beaufort gehaald (met windsnelheden van meer dan 117 km/u dus), met windsnelheden van 190 km/u bij Belfast en in België bij Bevekom 168, het hoogste van de eeuw.
46[Paep] (Tuur [, De]), Toen centimeters beslissend waren in Xaveriaantje, nov. 1993, s.p.
47L. (Bruno), Xaverianenkring tot puin herleid in De Streekkrant (Groot Mechelen), 01/02/1990, p. 1.
48Op-Sinjorreke in De Streekkrant (Groot Mechelen), 01/02/1990, p. 5.
49Colle (Philippe), Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen/Oxford, 20054, pp. 10 en 18.
50Xaveriaantje, mei-juni 1990, p. [1].
51Quirin (Luc), Solidariteitsactie voor stormslachtoffers in De Streekkrant (Groot Mechelen), 08/03/1990, p. 1.
52Toen nog een sterke club, met gemiddeld 65 leden.
53Waar nu dienstencentrum Den Deigem is.
54Beslist op 8 februari in het zaaltje van café Glasgow, beter bekend als “bij (oud-voetballer) Torreke Lemberechts” [zelf twee jaar later ook overleden t.g.v. longkanker].
55Xaveriaantje, mei-juni 1990, p. [2].
56Raakske (KWB H. Hart Mechelen), jg. 21 (1990), nr. ?, pp. 10-11.
57Naast de wedstrijden voor het grote ledenaantal, organiseerde de club ook een toernooi voor de ereklassers alsook voor de Mechelse clubs het toernooi “Gazet van Mechelen”, later “Centrumblad”.
58Xaveriaantje, sept.-okt. 1990, p. [1].
59In november werd al melding gemaakt van een eerste, nog goed te keuren plan; cfr. Xaveriaantje, nov.-dec. 1990, p. [1].
60Xaveriaantje, maart-april 1991, p. [2].
61Omdat zijn vrouw toen gevaarlijk ziek was, werd het lokaal door prefect Wauters de Busscher afgestaan aan graaf René Moretus (voorzitter van de Bond der Katholieke Volkswerken) bij verkoopakte van 15 november 1881 voor notaris J. De Pauw. Dit was om volgens de wet in regel te zijn, want E.H. Kuyl had het meesterschap en bestuur volledig overgelaten aan de nieuwe directeur, E.H. Cesar Maria Weyns, onderpastoor van 't Groot Begijnhof. Cfr. Annalen (…), dl. 2, p. 63 (414) en dl. 3, p. 451. Sinds 1808 had die familie te Mechelen een stokerij: de “Distillerie de Vapeur Maison Wauters de Busscher” die “liqueurs fines” maakte. Hendrik Wauters was getrouwd met Marie Elisabeth De Busscher uit Leuven, vandaar de naam. Onze prefect was Gustaaf Wauters, op 13/06/1831 geboren uit het tweede huwelijk van Hendrik met Joanna De Paep, want Marie Elisabeth Wauters was op 16/06/1820 al overleden. In januari 1884 gaf hij zijn ontslag, omdat hij Mechelen verlaten had.
62Annalen, dl. 2, p.47.
63Eén jaar na de januaristorm. Xaverianenkring voor het uur van de waarheid in Gazet van Mechelen, dond. 24/01/1991, p. 31, kol. A-F.
64Xaveriaantje, maart-april 1990, 8 pp.
65Nu in Hasselt.
66Elke parochie heeft een vereniging die de materiële zorg op zich neemt voor alles wat niet onder de kerkfabriek valt. Dat is de Vereniging Parochiale Werken (VPW). Beide (N & Z) Mechelse Parochiale vzw's bestaan daarbij nog eens uit een aantal autonome VPW-afdelingen (in zo'n VPW-afdeling zijn de financiële en materiële middelen van een parochie ondergebracht; aldus staat die VPW-afdeling ten dienste van de pastorale gemeenschappen binnen elke parochie).
67De term is op 't ogenblik niet meer correct, want de pastorale entiteit “Dekenaat Mechelen” telt vijf federaties, waaronder de Parochiefederatie Mechelen.
68Notaris te Mechelen 10/12/1986-29/09/2014.
69De Catharinaparochie is één van de drie gefusioneerde Mechelse parochies, de geloofsgemeenschappen van Heilig Kruis, Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand (Walem), Sint-Libertus, Sint-Jan-Baptist-en-Evangelist, Sint-Katelijne, Sint-Pieter-en-Paul, Sint-Rombout alsook de Begijnhofkerk en de Jezuïetenkerk “Leliëndaal” omvattend. De twee andere zijn de Emmaüsparochie en de Lieve Vrouweparochie.
70Een roosvenster of rayonnant (= straalsgewijs: ook rosace is Frans) is een cirkelvormig venster met stenen maaswerk, waarin meestal gebrandschilderd glas. Het is dus niet één groot glasraam! De vorm is die van een rozet (een bloemvormig motief, met meerdere cirkels).
71Knipsel uit De Ware Volksvriend van 30/04/1905 in Annalen (…), dl. 3, p. 455.
72Annalen (…), dl. 3, p. 471 (1010). Het jaar voordien had hij bij dezelfde gelegenheid al een geschilderd plaasteren beeld ervan gekregen; zie Annalen (…), dl. 3, p. 469 (1008).
73Bakelants (Ivo), De Mechelse glazeniers Pluys en hun atelier in Handelingen van de Kon. Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, bdl. 71 (1967), pp. 93-168.
74Allicht Mingay, een Engelsman die in dienst was van het glazeniersatelier Stales en Janssens te Antwerpen. Hij ontwierp ook de drie ramen van de koorafsluiting der St.-Lambertuskerk in Nederwetten; cfr. Nagtegaal (Nico), Kerken en kapellen langs Nuetens wegen en paden. Deel 3D. Nederwetten en de derde H.Lambertus kerk in De Drijehornickels, jg. 3, nr. 4 (december 1994), p. 71. Dit atelier was actief van 1865 tot 1906 en vanaf 1873 zou het zich trouwens uitsluitend toeleggen op de productie en restauratie van glasramen (die van onze Mechelse minderbroederskerk [1870] werden ook door hen ontworpen); cfr. Grieten (Stefaan), Glazeniersateliers Stalins, Elaerts, Calders in Laureys (D.) (red.), Bouwen in beeld. De collectie van het Architectuurarchief van de Provincie Antwerpen, Turnhout, 2004, pp. 250-254.
75Annalen (…), dl. 2, p. 44 (395).
76Volgens een nota achteraan deel 2 zou het eerste deel (al vele jaren spoorloos, we hebben het zelf nooit gezien) wel degelijk de periode 1859 tot 1877 “mede inbegrepen” beslaan hebben.
77Annalen van de Xaverianenkring ingericht te Mechelen ten jare 1859. Inhoud van het jaar 1895 tot 1910 [eigenlijk tot 1914], p. 518 (uit het nr. van zondag 02/06/1907).
78Erekanunnik Thomas Anselmus Van Campenhout, plebaan-deken van de St.-Romboutskathedraal, oud-superior van het Klein-Seminarie, leraar en stichter (daartoe belast door kardinaal Deschamps) van de Normaalschool in Mechelen, letterkundige in poëzie en proza, erevoorzitter van het Davidsfonds, ° 1821 – † 11/11/1891. Zijn grafmonument staat op de begraafplaats van de kerk van Zemst-Laar. Hij had veel geschonken voor de bouw van de kerk van dit dorpje, dat eerst in 1867 een onafhankelijke parochie geworden was. Cfr. Wyngaerd (Kristel, Van), Opmerkelijk grafmonument in de Zemstenaar, nr. 95 (jg. 8, november 2013), pp. 20-21.
79Willem
Van Caster (1836-1914), priester en oudheidkundige; zie Laenen
(Jos), In memoriam le chanoine G.-C.-A.-M.-J. van Caster
in Bulletin
du Cercle Archeologique, Litteraire, et Artistique de Malines,
bdl. 25 (1920), pp. 77-84 (+ Bibliographie
pp. 85-86).
Hij was in 1869 door directeur Van Moer aangesteld als medebestuurder en
als bestuurder van het Genootschap der heilige Kindsheid. Hij nam ook de tijdelijke belangen van hun (oud) lokaal ter harte. In 1868
had directeur Van Moer de bibliotheek der Xaverianen overgelaten aan een sociëteit en Van Caster, lid van de zevenkoppige commissie,
werd in 1869 tot voorzitter daarvan benoemd. Toen hij in oktober 1871 benoemd werd tot professor aan het Atheneum van Leuven, gaf hij
het tijdelijk bestuur van het lokaal over aan de directeur. Cfr. knipsels uit De Ware Volksvriend 06/11/1868 in Annalen
(…), dl. 3, p. 426; 30/04/1905, p. 454;
11/06/1905, p. 462 (1061); 26/11/1905, p. 476,
80Annalen (...), dl. 3, pp. 319 (998)-320 (999).
81In het verdwenen 1ste deel der Annalen dus; we hebben alleen maar het latere krantenknipsel nog.
82Ook Catharinavenster of Kathrijnewiel; cfr. Catharina, Patrones der Geleerden in Drijver (Franciscus Wilhelminus), Historie en legende. Vervolg op “Mozaïek”, Groningen, s.a. (1912) (pp. 30-33), p. 31. Een variatie op het roosvenster, met tussen de raamdelen dikkere spijlen die aan wielspaken doen denken; die dikkere zuilenkrans is meestal voorzien van kapiteeltjes die een ring van rond- of spitsbogen dragen.
83De archivalia van vader en zoon Pluys beperken zich tot de kartons voor glasramen in de St.-Romboutskathedraal; cfr. Vermeiren (Rie), Negentiende-eeuwse architecten- en atelierarchieven. Inhoud en belang voor de studie van het negentiende-eeuwse patrimonium in Bergmans (Anna), Mayer (Jan, De), Denslagen (Wim), en Leeuwen (Wies, van) (red.), Neostijlen in de negentiende eeuw. Zorg geboden? Handelingen van het tweede Vlaams-Nederlands restauratiesymposium Enschede 3-4 september 1999 (KADOC Artes, 7), Leuven, 2002, p. 226.
84Verstrepen (Hugo) Stichting en werking (…), pp. 181-182.
85Daarvan hebben we nooit een foto kunnen vinden of zelf tijdig maken.
86Zie Verpoest (Luc), Baeckelmans, Frans; Baeckelmans, Lodewijk in Loo (Anne, Van) (red.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, 2003, p. 133.