Synopsis van nr. 8
SPROKKELINGEN I
Leo De Wulf (Petegem 1822 - Mechelen 1895), een vergeten dichter, “terug in Rombouts stede” (1867)
De Oost-Vlaamse boerenzoon Leo De Wulf, die voor zijn legerdienst in Mechelen beland was, werd hier later adjunct-commissaris van politie en trouwde hier dan in 1856 met een nog in Bettenhoven geboren dochter van een handelaar in levenswaren te Mechelen. Gedurende iets meer dan drie jaar was hij vervolgens commissaris in Sint-Jans-Molenbeek geweest om dan de eet- en drankzaal van het Mechels station als buffethouder over te nemen. Hij dichtte eerst over het landelijk leven en werd daarna een patriottisch dichter. Een groot poëet kan men hem niet noemen, maar het Molenbeekse avontuur was hem zo slecht bevallen dat hij bij zijn terugkeer in zijn adoptiefstad er het lyrisch gedicht “'k Ben terug!! (Inter pocula.)” aan wijdde dat in het Mechelsch Nieuws- en Aenkondigingsblad verscheen, een hymne aan een vredige stad, waar hij de beiaard kon horen spelen en in een lucht van vrijheid de kuiperijen achterwege kon laten. Hij wou – en zou – nooit meer weggaan.
Johannis dicti Lumbart supra Melanam (1268)
In een schenkingsakte door de Mechelse begijn Lutgard van Berten d.d. 08/11/1268 aan de cisterciënzerinnenabdij Ter Kameren werd weer een nog oudere vermelding aangetroffen van een Lombard te Mechelen: Jan de Lombard – allicht de Jehan Manginelle uit het charter van 1284 – die een erf op de Melaan bezat. Ter getuigenis zegelden plebaan W(alterus) en Hendrik de Surs, kapelaan der begijnen, het charter. Ter aanvulling werd een setje oorkonden ontleed (1299-1302) dat betrekking had op twee huizen van de Lombarden aan de overgang van de Drabstraat en de Graspoort, een mogelijke verwantschap tussen de families d'Arachio en de la Roka aantonend. Tot slot wordt aan de hand van een schepenbrief uit 1301 aangetoond dat Den beyaert toen al le maison des Caorsins was.
Apotheker/griffier Jan Baptist Rymenans (1748-1840) en het Liedeken van den Mechelschen Roep
Het in 1895 door Pol de Mont gepubliceerde Liedeken van den Mechelschen Roep lijkt een door hem wat gemoderniseerde versie te zijn van het “oud liedeken” dat in het Mechelsch Nieuws- en Aenkondigingsblad van zondag 05/01/1868 stond. Een teruggevonden ontwerp in het handschrift van veeldichter J.-B. Rymenans en met licht afwijkende tekst is vermoedelijk het origineel, passend bij de tekeningen die aan zijn tijdgenoot Mardulyn toegeschreven worden en sinds eind december 2018 te zien zijn op de vernieuwde Regionale Beeldbank. Ter ondersteuning wordt een overzicht gegeven van de internationale interesse voor die leurders- en verkopersroepen in prenten en liederen.
De manebranden van Sint-Romboutstoren van 1687 en 1842 en de torenval-klucht van 1737
Tot groot ongenoegen van torenwachter Guillielmus Van Camp dachten voorbijgangers en de Waalse kanunniken A. Genneré en J. Baguet op 12/11/1842 tussen 20:00 en 20:30 weer dat St.-Romboutstoren in brand stond. Op 25/06/1883 kwamen om 12:45 duizenden Mechelaars toegesneld omdat ze dachten dat de bliksem in de toren geslagen was, terwijl het slechts de nieuwe klokkenluiders waren, die zonder waarschuwing hun krachten beproefd hadden op Salvator. Toen op 03/07/1737 het klokzeel naar beneden viel bij het kleppen tijdens de hoogmis, dacht de grafmaker dat de toren viel en bracht hij iedereen in paniek. De maneblusserij van 1687 was dus in Mechelen alleen al niet uniek en ging een rijtje van 18de-eeuwse onnodige blusserijen in andere steden vooraf. Kroniekschrijver J.-B. Joffroy attesteerde zelf mee geblust te hebben en het gedicht Kort getrouw verhael toont met alle namen en het op de korrel nemen van de anti-jansenistische proost Van de Venne, de bedelorden en burgemeester Stalins aan dat het ouder is dan het Incendium Mechliniense van pater De Meyere en het verhaal geen anti-jansenistisch satirisch verzinsel was. Nadat de Meyere alleen gelachen had met de lichtgelovige Mechelaars in 't algemeen en de burgemeester die te paard aangereden kwam, zal de Eer-galm van rederijker Joannes Elincx aan de magistraat bij de vernieuwing daarvan op 23/08/1687 dan misschien de gekrenkte trots van commune-meester Stalin gezalfd hebben door hem nu wijs te noemen. Het had evenmin te maken met Maria-Lichtmis als met het overlijden van maanstaarder Hevelius, maar met subjectieve waarnemingen volgens het heersende paradigma. Toen de standvastigheid wankelde, wankelden de torens, die Freudiaanse symbolen van de status der heimat en het voorvaderlijke geloof.